Jeroen Bosch schildert weer
Er kwam een nieuwe taal, een nieuwe werkelijkheid
Na jura, steen- en ijzertijd, computertijd
God zelf trad terug, de muis beval wat van belang was
En van het kwade virus heel de wereld bang was
Met megabytes in plaats van cellen in zijn lijf
Een keyboard in zijn kop, als hart een harde schijf
Zo vloog de mens van hot naar her en schoot in stress
Bij stilstand; dan zag hij het zwaard van Damocles
Geluk lag als een Minotaurus in dit labyrint
En eiste dat er steeds geconsumeerd werd, blind
Gehoorzaamde de mens, liep verder vretend rond
En wees zijn kroost als les de weg van mond naar kont
De wereld leek één feest, van bier en wijn gemorst
Van vreten zonder honger, zuipen zonder dorst
En uit de winkels sjouwden rijken volle zakken
Langs legers losers; die hadden nìks te makken
Wie niet bij kon houden kreeg geen tijd te dromen
Meerennen moest je om de werkelijkheid te ontkomen
Desnoods op speed of coke of gif uit iele naalden
Zo dacht de mensheid op te stijgen, maar zij daalde
Dus schildert Jeroen Bosch de kim weerom in brand
En mensen mensen moordend wapens in de hand
En in zijn hol een muis die ernaar kijkt en lacht
We zien de hel waar eens de hemel was gedacht.