Geplaatst

Meetbaar geluk 2 (van 3)

Kloof tussen meting en beleving
Het hoeft niet te verbazen dat er een kloof is ontstaan tussen objectieve metingen van economische productie en subjectieve waarnemingen van welzijn. Voor beleidsmakers waren droge, macro-economische maten die veranderingen in de maatschappij weergaven handig, een bewijs dat ze hun werk goed hadden gedaan. Maar voor gewone mensen zijn zulke berekeningen te ver weg van hun alledaagse leven om werkelijk betekenis te hebben.

Erger nog, soms waren ze in tegenspraak met hun eigen ervaring. Economische groei ging aan velen voorbij, velen zagen hun leven niet verbeteren. Hoeveel waard is een maatstaf die geen acht slaat op milieuschade of de ontdekking van natuurlijke hulpbronnen, die groei voor een land kunnen betekenen? Er is een steeds grotere consensus dat we niet de juiste dingen aan het meten zijn, dat wat er werkelijk toe doet niet alleen macro-economische groei is maar een meer algemeen begrip van vooruitgang. Van cruciaal en noodzakelijk belang voor een bredere invulling van groei is het vastleggen van de veranderingen die mensen in hun alledaagse leven raken zoals lokale misdaadcijfers en resultaten op het gebied van de gezondheidszorg. De Franse president Sarkozy zag duidelijk in dat maar al te vaak officiële data met de persoonlijke ervaring in strijd waren, waardoor een verschil tussen de politiek en het gewone leven ontstaat. Hij stelde vorig jaar de ‘Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress’ in, met als voorzitter de Nobelprijswinnaar voor economie Joseph Stiglitz, en Nobelprijswinnaar Amartya Sen als adviseur. De commissie bepaalt alternatieve meetwijzen voor welvaart en groei.

Zelfkritiek van de economen
De kritiek op het BBP als meetinstrument en de aandacht voor alternatieve indicatoren die meer aansluiten bij subjectieve gewaarwordingen in het alledaagse leven staat niet op zichzelf. Kees Koedijk, decaan van de economiefaculteit van de UvT, stelde onlangs in Me Judice (13-06-2009) dat de economen het contact met de realiteit verloren en de mens in de economie verwaarloosd hebben. De ‘leunstoeleconoom’ heeft te zeer vertrouwd op de intuïtie en de feiten niet genoeg gewaardeerd: "Economen hebben in de toepassing van hun economisch gedachtegoed te weinig realisme aan de dag gelegd. De overmoed van de bestuurskamer en de studeerkamer hebben beide voor een gevaarlijk mengsel gezorgd", aldus Koedijk. Een ‘reality-economie’ moet tegengif bieden voor deze overmoed. "Het falen van de economische wetenschap is te wijten aan op hol geslagen verbeelding, een verbeelding die op de feiten vooruit loopt. De basisveronderstellingen blijken zo dominant te zijn dat het lijkt alsof, crisis of geen crisis, berichten uit de samenleving het wereldbeeld van economen niet aantasten. […] Het wordt tijd dat economen de ‘harde’ inzichten uit de praktijk en van de andere sociale wetenschappen tot zich nemen en de feiten weer laten vooruitlopen op de verbeelding in plaats van andersom". Hoorde ik dat de founding father van de UvT, Cobbenhagen, niet al ooit zeggen?
Al eerder krabden ook professoren van diverse Business Schools in de VS zich achter de oren. De Harvard Business Review begon een online debat over de vraag "How to Fix Business Schools". In Harvard heeft men als een van de eersten programma’s opgezet om de nieuwe kwesties waarmee het bedrijfsleven wordt geconfronteerd onder de loep te nemen. Veel scholen hebben weer de kwesties van risico en financiële vormgeving in hun curriculum. Maar is dat genoeg? Garth Saloner, professor aan de Stanford Business School, is van mening dat de pedagogiek en de inhoud moeten veranderen: alle MBA-studenten moeten in kleine tutorial groepen werken om zakenkwesties te bespreken. Zo willen ze daar "equip students to think critically about the issues business face" (The Financial Times, 08-06-2009). Kritisch leren denken, dat wil zeggen zaken kunnen relativeren.
En daar ging het mis, bij het gebrek aan relativering. De afgelopen jaren bepaalde het marktdenken alles. Organisaties konden worden afgerekend op meetbare, telbare resultaten Alles wat niet te tellen was, was niet van waarde. Er vond een verabsolutering van de leer plaats, het vrije-markt fundamentalisme, zo beschrijft de socioloog Abram de Swaan (NRC, 30-10-2008). Uit de ene absolute leer wordt met volstrekte stelligheid afgeleid wat waar is, wat goed is om te doen en wat van waarde is. De leer van de vrije markt was geen wetenschap maar een ideologie, de professoren niets meer dan ideologen, en de Business Schools en Schools of Management louter wereldbeschouwelijke vormingscentra. Ook economieprofessor Arnold Heertje wees er in zijn boek Echte Economie (2006) al op dat economen, vooral bedrijfseconomen en accountants hun blik louter op de calculeerbare werkelijkheid gericht hielden. Hij waarschuwde voor het gevaar om het monetariseren tot hoeksteen van de economische beschouwingswijze te maken. Heertje pleitte voor een breder welvaartsbegrip, waarbij economische ontwikkeling niet beperkt is tot groeipercentages van het nationaal inkomen, maar gaat over de dynamiek van de behoeftebevrediging. Aan het BBP was geen absolute betekenis toe te kennen, een breder begrip van vooruitgang veronderstelt aanvullende indicatoren. Ook steeds meer politici zien dat het BBP als welvaartsmaat niet zaligmakend is. Zo was er in november 2007 een gezamenlijke conferentie van de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Club van Rome, de OESO en het Wereld Natuur Fonds met als thema ‘Beyond GNP’.

Dr. Annemarie Hinten-Nooijen, Centrum voor Wetenschap en Levensbeschouwing