In drie dagen tijd is van mij twee keer een getuigenverklaring opgenomen.
De eerste keer werd vlak voor mijn neus het front van een pinautomaat met één ruk van de muur getrokken. ‘Wat ben jij nou aan te doen!’, brieste ik naar de dader, die me een moment ervoor rakelings op de fiets was gepasseerd. Een brede grijns was het antwoord en hij fietste verder over het trottoir van de Spoorlaan. Na een paar meter ging hij zelfs op zijn achterwiel fietsen om daarna de Langestraat in te schieten. Vrolijk type, maar waarschijnlijker is dat die pipo flink onder de dope zat.
Vlak voor misdrijf nummer twee liep ik de Stationsstraat in. Vanaf de parkeerplaats achter hotel/restaurant Central kwam een donkere (ook hij), besikte en van een stevige paardenstaart voorziene kerel. Met stenen in zijn hand, één klinkert en twee kleinere stukken. Oppassen, schoot het me onmiddellijk te binnen, daar gaat wat gebeuren. Ik liep harder door, keek enkele keren achter me om te kijken waar hij gebleven was. Bij het passeren van het telefoonwinkeltje dacht ik: hier gebeurt het, maar nee toch niet. Hij had een hoger doel voor ogen: het politiekantoor. Hij stak de straat bijna geheel over en keilde zijn stenen het portiek in tegen de deuren. Drie doffe klappen, geen glasgerinkel. Ik stond erbij en keek ernaar. Hij liep rustig terug, passeerde mij en keek, net zoals ik, waar de hermandad bleef. Dat duurde toch wel eventjes, maar toen stormden een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven agenten en agentes, kunnen er meer geweest zijn, naar buiten. Bij de kruising met de Fabriekstraat werd hij ingerekend. Hij liet zich zonder enig protest wegvoeren de Poststraat in naar de achterkant van het bureau waar zich kennelijk de cellen bevinden.
Zoals gezegd werd mijn ooggetuigeverslag van het gebeuren opgetekend als bewijs. De aardige agent zei dat ze de schade op hem zouden verhalen. De boosdoener zag er toch niet echt uit dat hij daaraan zou kunnen voldoen. Natuurlijk vertelde ik de agent van mijn eerdere ervaring. Hij bedankte me hartelijk. Zo begint het aardig op een dagtaak te lijken.