In de vorige columns over dit onderwerp kunt u lezen dat ik op 11 en 12 juni van het gedenkwaardige jaar 2003 solliciteerde naar de functie van stadsdichter van Tilburg, zoals ook Artur Raven, JACE van de Ven, Cees van Raak, Tymen Trolsky, Ko de Laat en talloze anderen deden.
Ik had de sollicitatiebrieven op tijd via de mail verstuurd, dacht ik. Dat klopte ook wel. Maar het klopte ook weer niet.
Ik had de brieven, ook die van mijn twee collega’s Raven en Trolsky, wel verstuurd, maar niet naar het goede e-mailadres. Dat wil zeggen: ik had de naam van ambtenaar Bert Mathijssen of Bert Matthijsen verkeerd gespeld. En zoals ieder weet, komt zo’n bericht dan niet aan.
Ik kwam daar achter toen ik de dag erna de e-mails terugkreeg. Ik schrok. En zag een groot onheil naderen. Ze waren niet aangekomen. Dat is hetzelfde als: ze waren niet verstuurd.
Waarom werden ze teruggestuurd?
Ik begreep dat de gemeente de sollicitaties die ik had verstuurd, niet ontvangen had. Ja, de schriftelijke sollicitaties, die waren wel ontvangen ’s ochtends op 14 juni, toen de brievenbus van het gemeentehuis leeggehaald werd. Maar dat was één dag te laat. De termijn voor het insturen van sollicitatiebrieven verstreek om op 13 juni 2003 om precies 24.00 uur.
Te laat.
Nee.
Jawel.
Iedereen weet hoe het dan verder gaat.
‘Hier klopt iets niet,’ zegt de ene ambtenaar tegen de andere.
‘Hoezo niet?’
‘Met die brief van Mikkers.’
‘Nee, zal wel weer niet.’
‘Er staat 12 juni boven die brief, maar hij lag pas op 14 juni in de bus. Dat is precies één dag te laat.’
‘Nou, wegdoen dus. Kapotscheuren en de prullenbak in. We hebben wel wat anders te doen dan te laat gestuurde brieven lezen.’
‘Bovendien wordt hij het toch niet. En die anderen ook niet.’
‘Wie niet?’
‘Een zekere Raven. En Trolsky.’
‘Trotsky. Is die niet dood?’
‘Trolllllllllsky!’
‘Oh die.’
‘Wat niet?’
‘Wat wat niet?’
‘Wat worden ze toch niet?’
‘Stadsdichter.’
‘Stadsdichter? Nee, dat denk ik ook niet.’
Ik dacht ook van niet. Zeker nu niet meer. Maar… Maar…
Ik was nog niet helemaal verslagen.
Die mailtjes waren weliswaar teruggekomen, maar zowel de verstuurde als teruggestuurde mailtjes hadden een tijdsaanduiding. Een aanduiding van de tijd dat de provider ze ontvangen had en een aanduiding van het moment dat hij ze teruggestuurd had.
Dus mailde ik de verantwoordelijke ambtenaar, Bert Matthijssen, op maandag 16 juni 2003 dat ik op vrijdag 13 juni drie e-mailberichten gestuurd had, maar dat die hem niet bereikt hadden, omdat ik zijn naam niet juist gespeld had. Ik had de sollicitatie wel op tijd de deur uit gedaan. ‘Onderstaand bericht bewijst dat. Ik had alleen niet in de gaten dat je naam niet alleen twee ‘s-en’ maar ook twee ’t-‘s’ bevatte.’
Bert Matthijssen antwoordde dat hij de gang van zaken begreep en dat er geen probleem was. De sollicitatie zou behandeld worden als zijnde op tijd.
Ik was gerustgesteld.
Maar er is iets, nu, bij het overlezen van de brieven, waar ik niet zo goed raad mee weet.
De eerste brief die ik de gemeente stuurde, heeft als datum 11 en niet 13 juni. Terwijl ik steeds beweerd heb dat ik mijn sollicitatiebrief op de avond voor het verlopen van de sollicitatietermijn schreef, dus op 13 juni.
Hoe is het werkelijk gegaan?
Hebben ik, Jasper Mikkers dus, en Artur Raven en Tymen Trolsky om een of andere reden de brieven ge-antidateerd, om de gemeente ervan te overtuigen dat de sollicitaties ruim op tijd klaar waren en dus zeker op tijd verstuurd waren?
Ik heb een gebrekkig geheugen.
Hoe langer ik erover nadenk, en terwijl ik de brieven nog eens overlees, eindelijk meen ik te weten hoe alles is gegaan.
De data zijn niet ge-antidateerd. Ik schreef mijn sollicitatiebrief op 11 juni, twee dagen voor het verstrijken van de termijn op 13 juni om 24.00 uur.
Maar ik was onvoorzichtig en liet de brief slingeren. Ik had nog twee dagen, hij hoefde nog niet meteen op de post gedaan te worden.
Mijn onvoorzichtigheid had gevolgen.
‘Wat is dat?’
‘Dat? Oh, een brief.’
‘Wat voor brief?’
‘Ja, wat zal ik zeggen. Een… Een sollicitatiebrief.’
‘Precies.’ Trolsky knikte peinzend, er lag een ondertoon van ironie in zijn stem, en op dat moment kwam ook Raven nog binnen. ‘Maar het klopt niet hè, wat daar allemaal in staat. Het klopt zelfs helemaal niet.’
‘Hoezo? Wat klopt niet?’
‘En waarom,’ dat was dus Raven, ‘mochten wij daar niks van weten?’
‘Waarvan?’
‘Van die sollicitatie?’
‘Nou, wat mij betreft mogen jullie…’
‘Daar kom jij niet mee weg, makker. Denk dat maar niet.’
‘Nee, daar weten wij wel wat op.’
‘Schrijf dat stadsdichterschap maar op je buik. Want…’
‘Want wij gaan ook solliciteren.’
‘En dan weet jij het wel.’ Raven.
‘Ik vind het een lage streek, overigens.’ Trolsky.
‘Precies. Je zou namelijk NIET solliciteren. Daar heb je wekenlang mee rondgelopen: je zou NIET solliciteren. Dat sujet met dat aan lager wal geraakt pseudoniem, hoe heet hij…?’ Trolsky.
‘Putjesschepper.’ Raven.
‘Ja, die, die moest het worden, zei je. En dan toch in het geniep solliciteren!’ Trolsky.
‘Weet je, dat jíj zoiets doet. Uitgesproken jíj!’
Raven en Trolsky voelden zich verraden.
Ze bedachten dat ze evengoed naar het stadsdichterschap konden solliciteren. Nu.
Ze voldeden evengoed aan de criteria.
Ik werd gedwongen een nieuwe brief te schrijven, het zogenaamde curriculum vitae van 12 juni, waarin ik van alle verdiensten die ik me in de eerste brief onrechtmatig toegerekend had, afstand deed.
Alle brieven, op de eerste van mij na, die van 11 juni, werden op 12 juni geschreven.
Dat is een volle dag vóór het verstrijken van de termijn. Die eindigde op 13 juni, om 24.00 uur.
Waar komt dan die herinnering aan grote haast vandaan? Dat idee dat me hardnekkig achtervolgt dat de sollicitatiebrieven maar net op tijd (per mail) werden verstuurd.
De gedichten! Een van de drie, ik weet niet meer wie het was, kwam op het idee aan de sollicitatie een gedicht toe te voegen. Zelfs in dichtvorm te solliciteren. Dat was een vondst die de anderen niet konden nalaten te imiteren. De gedichten werden allemaal wel vlák voor 24.00 uur op 13 juni geschreven. Het gedicht Sollicitatie van Trolsky werd per mail verstuurd om 22.31 uur (13 juni) terwijl Notitie bij een sollicitatie van Artur Raven om 22.34 uur (13 juni) de aether in ging.
Het moet een heksenketel geweest zijn, die avond.
Het is misschien overdreven te beweren dat Raven zijn gedicht voltooide enkele seconden voor het verstrijken van de termijn, maar veel scheelde het niet.
Hiermee is de reconstructie rond.
Waarom informeerde ik u zo uitvoerig over de gang van zaken in juni 2003?
Omdat onze bemoeienissen met het stadsdichterschap verleden tijd zijn. Wat u las, is een uitgesponnen anekdote over onze wederwaardigheden in de tijd dat we ons nog beschikbaar stelden voor het stadsdichterschap. Deze feiten zouden anders altijd in de nevelen van het verleden verborgen zijn gebleven, terwijl het instituut van het Tilburgs stadsdichterschap meer verdient.
Of de gemeente in gebreke is gebleven door de sollicitatieprocedure ongewijzigd te laten, ondanks alle kritiek en verzoeken, zal de toekomst uitwijzen.
Ik wens de nieuwe stadsdichter en de stad een boeiend stadsdichterschap toe de komende jaren.