Het was voor mijn doen ongemeen vroeg toen ik door de Voltstraat liep, en het huis passeerde van de man van de maaltijden. Ik noem hem zo, omdat ik vaak rond etenstijd zijn huis passeer, en hem dan bezig zie aan het aanrecht, of aan het fornuis. Hij lijkt me een goede kok; vooral zijn stamppotten met speklapjes zien er veelbelovend uit.
Maar op deze ochtend ontwaarde ik nog geen tekenen van leven bij de maaltijdenman. Wel een teken des doods. Want in de nis van zijn voordeur lag een dode vogel. Zo een van het soort dat je als stadsmens meteen herkent, maar niet kunt benoemen. Vrij groot. Bruin.
En ik kreeg een aandrang om aan te bellen. Om de man, van wie ik eigenlijk alleen de handen ken, te waarschuwen. Omdat ik dacht dat het een misselijke practical joke van iemand was.
Ik gunde zo’n achterbakse miskwal het ranzige plezier van het schrikeffect niet.
Maar iets weerhield mij ervan om het te doen. Want ik wist niet goed wat ik moest zeggen tegen de man met de maaltijden. Of tegen zijn geliefde, indien deze open zou doen. Want ik vermoed wel dat deze er is, gezien de grote porties die de man van de maaltijden altijd bereidt. Die lijken me niet voor een eenmans huishouden bestemd.
Ik dacht dat ik ze uit bed zou bellen, en dat ze het eerder vreemd dan goedbedoeld zouden vinden dat iemand aanbelt, om erop te wijzen dat er een dode vogel in het portiek ligt.
Dus liep ik maar door.
Toen ik, later op de dag, op mijn terugweg het huis wederom passeerde, lag de vogel een paar meter verderop, doorweekt door de regen. Ik zag voor me hoe de handen, die ik vaak zo liefdevol maaltijden had zien bereiden, de vogel hadden opgepakt, en achteloos verderop hadden gegooid. Een telefoontje naar de gemeentereiniging had er voor het arme dier niet vanaf gekund, laat staan een geïmproviseerde begrafenis.
Het doorweekte dier aanschouwende, hoopte ik van harte dat de man bij de aanblik van het kadaver in zijn portiek flink geschrokken was.
Geplaatst
Reacties
Eén reactie op “VOLTSTRAAT”
Waarschijnlijk was het een kauw….