De winkelstraat opende pas net zijn ogen met een hoop blikkerig kabaal, al hingen de meeste rolluiken nog halfdicht. Verderop wachtte een vuilniswagen met een heftig knorrende maag tot de vuilnismannen vuilnisemmers in zijn bek leegstortten en zakken rotzooi tussen zijn ijzeren kaken gooiden, die hij dan met een hoop geweld vermaalde. Een schelle zon wierp messen, die van de ramen boven de winkels afkaatsten en recht in Hugo’s ogen vielen.
‘Ze zijn nog niet eens ópen,’ zei Aram. ‘En wat moeten we nou kopen?’
‘Dat rijmt,’ zei Hugo terwijl hij tegen een leeg blikje schopte. Het ratelde over de stoep en knalde tegen een winkelpui.
‘Goal.’
Aram snoof minachtend. ‘Hoezo, goal?’ vroeg hij. Hij nam een aanloop en gaf het blikje een keiharde schop. Het schoot omhoog en viel met een hoop gekletter terug op straat.
Aram stompte in de lucht en riep ‘Yes!’
‘En waarom is het nu wel een doelpunt?’ vroeg Hugo.
‘Omdat ik het zeg,’ zei Aram, en Hugo zweeg.
Ze liepen verder door de winkelstraat maar er was echt nog niks open. Bij een van de rolluiken die nog helemaal dicht waren stonden twee meisjes te roken, terwijl ze af en toe om zich heen keken. Ze wachtten duidelijk op iemand.
‘We zijn veel te vroeg,’ zei Aram geërgerd. ‘En ik weet sowieso niet wat ze wil hebben.’
‘V&D?’ vroeg Hugo aarzelend.
‘Zijn die wel open, dan?’
‘Misschien.’
Aram dwong hem met zijn schouder een steeg in. ‘Dit is korter,’ zei hij. Hugo begreep de grijns op zijn broer’s gezicht heel goed. Aram kende hem van haver tot gort. Hij wist dat Hugo niet van steegjes hield. Te smal, te hoog, te donker. En deze steeg was niet anders dan alle andere. Hij was donker en stonk naar pies en rottend afval. De muren stonden vol graffiti. Overal lagen vuilniszakken, sommige opengebarsten. Hugo werd misselijk van de walm van rottende fruitschillen en van die hoge zwarte muren die hem insloten.
‘Net iets uit een horrorfilm,’ zei Aram, terwijl hij tegen een hoop vuilnis schopte.
En toen werd het een echte horrorfilm, want de hoop vuilnis kwam tot leven! Aram slaakte een schorre kreet en Hugo’s hart bonsde haast uit zijn borstkas. Een grijze hand, die gemaakt leek van zand en stof kwam te voorschijn en strekte zich naar hen uit. Hugo struikelde over zijn eigen voeten in zijn haast om weg te komen, weg uit dit griezelige steegje, weg van die spookachtige hoop levende rommel. Pas toen ze in het felle licht aan het andere uiteinde van de steeg stonden kon hij weer ademhalen.
‘Wat was dat?’ vroeg hij hijgend.
Aram lachte hoog en schel.
‘Een of andere zwerver,’ zei hij.
‘Een zwerver?’
‘Die lag te meuren daar.’
‘Heeft hij daar geslapen?’
‘Ja, wat dacht jij dan? Daarom heten ze zwervers. Omdat ze geen huis hebben.’
Terwijl ze naar het warenhuis liepen dacht Hugo daarover na. Geen huis. Daar had hij nooit bij stilgestaan. Overdag op straat rondhangen en wat bedelen, vooruit. Als het mooi weer was. Maar ’s nachts? Of als het regende of vroor?
‘Best zielig, eigenlijk,’ zei Hugo.
‘Watje,’ grinnikte Aram en voor de zoveelste keer wenste Hugo dat hij net zo’n ijzeren hart had als zijn oudste broer.
Aram gaf hem een stomp. ‘Dat is niet zielig. Dat is stom. En ranzig.’
‘Ranzig wel,’ moest Hugo toegeven. Maar stom? En hoe kon dat eigenlijk, dat je geen huis had? Kon dat hem ook gebeuren? Een felle steek joeg door zijn hart. Nee toch, zeker? Nee. Daar zouden zijn vader en moeder wel voor zorgen. Maar had die zwerver dan geen ouders gehad?
V&D was open.
‘Wat nu?’ vroeg Aram.
Hugo aarzelde. ‘Iets voor in bad?’
‘Oké. Waar staat dat?’
Ze dwaalden door het warenhuis tot ze de afdeling badartikelen gevonden hadden. Hugo keek om zich heen of er een verkoopster keek en draaide toen stiekem een paar flesjes open om te ruiken.
Bijna alles rook lekker en de stank van dat steegje was hij al bijna helemaal vergeten.
Nu de aanblik van die hand van stof en zand nog, van die zwerver die tussen het afval had geslapen omdat hij geen huis had. In die stank. En in een akelig, donker, achteraf steegje.