Geplaatst

Schrik

Jasper wordt wakker met een knoop in zijn buik en die gaat niet losser zitten terwijl hij zich aankleedt, niet als hij zijn rugzak volpropt, en helemaal niet als hij bedenkt dat hij te weinig aan Frans gedaan heeft, terwijl hij weet dat het er dik in zit dat hij een schriftelijke overhoring krijgt. Pech gehad. Hij heeft wel iets anders aan zijn hoofd.‘Je eet iets,’ zegt zijn moeder met een stem van ijzer en met moeite wurgt hij een halve boterham met kaas naar binnen.
‘En denk erom, om half drie sta je bij de deur.’
‘Welke deur?’ zegt Jasper boos, al weet hij best dat boos zijn nergens op slaat. ‘Er zijn er drie.’
‘De hoofdingang,’ antwoordt zijn moeder kalm.

De hele dag blijft die knoop in zijn maag zichzelf strakker trekken en als hij om half drie bij de deur staat hoopt hij heel erg dat hij Erwtje, zoals ze zijn moeders kleine groene autootje gedoopt hebben, niet zal zien. Dat ze er niet is. (O jee. Helemaal vergeten. Wat suf. Nou ja, geeft niks. We maken wel een nieuwe afspraak.)
Langzamerhand loopt de school leeg en vertrekt iedereen kwetterend, rinkelend en brommend en om tien over half 3 staat Jasper moederziel alleen bij de hoofdingang. Elf over half drie. Twaalf over half drie. Kwart voor drie.
Zou ze toch een andere deur bedoeld hebben? Nee. De hoofdingang. Dat is hier. Hij weet het zeker. Hij leunt tegen de glazen deur en tikt met de hiel van zijn sneaker tegen het metalen frame.
Maar als ze zich nou vergist heeft? Als ze denkt dat de zij-ingang de hoofdingang is? Hij sprint naar binnen, rent de verlaten gang door en spurt via de aula en langs de mediatheek naar de zijdeur. Maar nee. Niks. Geen moeder. Geen spoor van Erwtje.
Shit.
Hij kijkt op zijn horloge en schudt zijn pols. Is dat ding kapot? Maar de secondewijzer tikt gestaag verder. Het is tien voor drie. Waar blijft ze nou?
Hij tuurt naar de weg, over wat eerst nog een weiland was en waar nu een woonwijk aan het verrijzen is. Een graafmachine neemt brommend groezelige happen rulle grond en verdrinkt het geluid van de snelweg verderop. Alleen het geluid van een gillende sirene klinkt er bovenuit. Ta du da du ta du da du. Een ambulance. En hij hoort ook politie. Toe maar.
En dan ineens krijgt hij het koud en tegelijkertijd barst er zweet uit zijn voorhoofd. Een ongeluk!
Zijn hart bonkt in zijn keel en hij tuurt naar de weg. Laat Erwtje alsjeblieft opduiken! Nu. Hij zal nooit meer zeuren, altijd lief en aardig zijn als zijn moeder nu gewoon komt aanrijden, precies zoals ze beloofd heeft.
De sirenes blijven krijsen. Wat moet hij doen, wat moet hij beloven, om te zorgen dat dat ophoudt?

‘Wat had ik nou gezegd?’ klinkt het achter hem. ‘De HOOFDINGANG. Luister toch eens een keer!’
Jaspers hart geeft een hoge tik in zijn keel. Hij draait zich om.
Nee, nou wordt-ie mooi.
‘Daar stónd ik ook,’ roept hij.
‘Ja, ja,’ snept zijn moeder. ‘Hou maar op. Er was een ongeluk gebeurd dus ik kon niet opschieten. En toen stond jij ook nog niet bij de hoofdingang. Terwijl we dat toch heel duidelijk hadden afgesproken,’ voegt ze er fijntjes aan toe.
‘Ik wou…’ begint hij, maar ze onderbreekt hem. ‘Voor smoesjes hebben we nu helaas geen tijd. Kom op. Als we snel zijn halen we het nog.’
Jasper wil terugsnauwen, zó onrechtvaardig vindt hij dit, maar hij herinnert zich nog net op tijd zijn belofte van daarnet.
‘Fijn,’ zegt hij dof, ook al is het dan het ergste wat hij kent, een bezoekje aan de tandarts.
Of dat was het. Tot daarnet. Tot hij dacht… van dat ongeluk.