De sirenes, de claxons, het geknal en gerinkel verdringen bijna de keiharde muziek. We ademen een zoete, weeë lucht met een zurig, gefrituurd randje eraan waar ik niet bepaald honger van krijg, zeker niet nu mijn maag volledig gevuld is met de dreunende bassen van de attractie waar we zijn blijven staan, de Ranger.
‘Ik dacht het niet,’ zeg ik als ik zie hoe de enorme schommel op zijn kop stil blijft staan, maar Dirk en Arjan lachen schamper en Dirk zegt: ‘Schijterd.’‘Ik durf best, maar moet je zien wat dat kost,’ zeg ik – stom, blijkt meteen, want Dirk knipoogt naar Arjan en zegt: ‘Dan trakteer ik je op een ritje.’
Shit.
‘Ik ga nog helemaal nergens in,’ zeg ik zo koel mogelijk. ‘Ik wil eerst zien wat er allemaal nog meer is’
‘Jij wilt zeker in allemaal van die kinderdingen,’ zegt Arjan pesterig.
‘Ik wil in léúke dingen,’ zeg ik. ‘Ik wil niet alleen maar ergens in omdat het zogenaamd cool is.’
Mijn broers lachen me nu keihard uit en eigenlijk wil ik direct rechtsomkeert maken en naar huis, maar ze grijpen me alletwee bij een arm en dwingen me mee te lopen.
‘Dat is niet eerlijk,’ roep ik met mijn calimero-stemmetje. ‘Want jullie zijn groot en ik is klein!’
Arjan wijst naar de Snow Jet die op topsnelheid rondgolft. De karretjes hangen in de bochten haast op hun kop.
‘Daar wil je zeker in?’ zegt hij en ik heb al ‘bijvoorbeeld,’ gezegd als ik het treiterige lachje op zijn smoel zie. ‘Als ik het niet dacht. Een kinderattractie.’
‘Hou nou toch eens op,’ zeg ik.
Grote broers. Soms zou ik ze wel iets kunnen dóén, maar wat? Zoals ik al zei, zij zijn groot en ik is klein.
We lopen langs wat snoepkramen en goktenten en het spookhuis naar de Booster, een enorme arm die als een gestoorde wijzer ronddraait, twee gondeltjes aan elk uiteinde met daarin mensen die zich hebben laten opjutten, en weer terug, langs oud-Hollandse gebakkramen en kramen waar zuurstokken en wijnballen en noga verkocht wordt. Dirk en Arjan kopen van alles wat.
Dirk houdt me een zak oliebollen voor, maar ik zeg ‘nee, bedankt,’ want ik zie al aankomen dat ik straks toch in één van die enge rotdingen moet en ik heb geen zin om daarna te moeten kotsen als een klein kind.
Verderop verkopen ze pizza en er tegenover broodjes met een halve meter worst.
Arjan en Dirk lachen zich slap als ze het zien en kopen alletwee zo’n broodje.
We wringen ons door de mensenmassa’s en worstelen ons langs de botsauto’s, een viskraam, een patatkraam, een suikerspinkraam, het spiegeldoolhof, het lunapark, nog wat goktenten, en kramen waar je kunt ballengooien en darten en aan de kamelenrace kunt meedoen.
Dirk en Arjan vreten aan een stuk door – hotdogs, suikerspinnen, broodjes haring, kaneelstokken en hamburgers – en maken stoere opmerkingen bij al die enge rotattracties: de Bungee, de Eclipse.
Bij alles waarvan ik denk dat ik er eventueel wel in zou willen – de Breakdance, de Polyp, de Skate Board, de Fun Factory – doen ze babygejank na (weh, weh, weh) en bij elke kinderdraaimolen vragen ze op luide toon of ik er in wil en of ik dat wel durf, want ‘het gaat best hard, hoor, Mylene.’
Ik ben het nu spuugzat.
‘Ik heb jullie ook nog nergens in zien gaan,’ zeg ik. ‘Wat wordt het? De Space Roller, de Discovery, de Scream?’
Dirk ziet eigenlijk best een beetje bleek en zegt niks.
‘Wat is er?’ vraag ik.
‘Niks,’ zegt hij.
Arjan houdt een zakje noga onder zijn neus en zegt gniffelend: ‘Hier. Ik hoef niet meer. Ik ben een beetje miffelijk.’
‘Ik ook,’ zegt Dirk.
Ik kijk naar de grond en glimlach. Dit is mijn kans.
Ik zeg: ‘Nou?’
‘Wat ‘nou’? snauwt Dirk.
‘De Space Roller?’ vraag ik. ‘Die ziet er wel gaaf uit.’
Dirk blaast. ‘Misschien,’ zegt hij.
‘Durf je niet?’ zeg ik hard, want we staan vlakbij een groepje meisjes. ‘Kom op, bangerds. We gaan er in.’
Ik kan niet beschrijven hoe het is om 3 minuten in de Space Roller te zitten. Het duurt een jaar. Het is een nachtmerrie, het is de hel. Het is heel geschikt voor je ergste vijanden. Er zit niets anders op dan mijn ogen dichtdoen, wachten tot het voorbij is en er aan denken waarom ik dit ook alweer doe.
Als we weer met twee benen op de grond staan zien Dirk en Arjan alletwee spierwit.
‘Ik moet kotsen,’ zegt Dirk, en Arjan knikt. ‘Ik ook,’ en terwijl ze met één hand tegen een muurtje leunen, komt de hele kermis er weer uit, in alle kleuren van de regenboog.
Ik kijk met mijn armen over elkaar toe en zeg koeltjes: ‘Goh. Zó erg was het nou toch ook weer niet?’
Dirk en Arjan kijken me met tranende ogen aan en dan komt er een nieuwe straal kots.
Als het voorbij is zeg ik opgewekt: ‘Nou zou ik best een ijsje lusten. Kom op, ik trakteer.’
Arjan wrijft het zweet van zijn voorhoofd en Dirk laadt nog een golf braaksel uit.
‘Pestkop,’ zegt hij steunend.
Oké, ik heb ze een lage streek geleverd, maar toch ben ik erg tevreden over mezelf: ik ben in de Space Roller geweest en ik ben er niet ziek van geworden, en mijn twee stoere studerende broers wel.
‘Ja, miffelijk, hè,’ zeg ik.