Jurriaan glibberde achter zijn ouders aan over het modderige kustpad. Evelien was de hekkesluiter. Hij keek om toen hij haar ver achter zich hoorde roepen: ‘Moet dit nou echt?’
Ze was neergezakt op een rotsblok. Met haar regencape over haar dagrugzak heen leek ze net een gebochelde gele dwerg.
‘Ja, dit moet echt,’ riep zijn moeder zonder om te kijken.Jurriaan gniffelde. Hij trok de koordjes van zijn capuchon strakker aan. Nu waren alleen zijn ogen nog vrij. Niet dat hij veel zag door het gordijn van regen dat gisteravond op de tent was gaan tikken, gaan roffelen zelfs, en dat nu nog altijd niet van wijken wist.
In ganzenpas sjokten ze verder, zijn moeder voorop. Na een poosje keek Jurriaan om, of Evelien wel volgde. Ze botste tegen zijn rugzak op en gaf hem een nijdige duw.
‘Doorlopen!’
Een eind verderop splitste het kustpad zich. Een tak ging landinwaarts.
Zijn moeder raadpleegde de kaart. Zijn vader keek naar de donkergrijze lucht en zei: ‘Volgens mij wordt het wat lichter.’
‘Op het zuidelijk halfrond zeker,’ zei Evelien. Ze deed haar capuchon af en schudde haar lange haren los. ‘We hadden in Spanje aan het strand kunnen liggen, net als normale mensen.’
‘In augustus zeker!’ Nu klonk zijn moeder echt geïrriteerd. ‘Kind, je weet niet wat je zegt. Veel te heet. Dan kun je toch niks dóén?’
‘Ik wil ook niks doen, alleen liggen en zwemmen.’ Evelien stampvoette en verloor bijna haar evenwicht.
Jurriaan lachte hardop. ‘Nou, dat was dan bijna gelukt,’ zei hij, zijn ogen gericht op de woest schuimende oceaan recht onder hen.
‘Volgend jaar ga ik dus echt met Karla en Sanne,’ zei Evelien.
Jurriaan rolde met zijn ogen, stak zijn tong uit en draaide die rond. ‘Naar Salou, lekker zoenen.’
Zijn moeder zuchtte. ‘Wacht nou maar tot we bij Tintagel zijn. Ik weet zeker dat jullie dat ook hartstikke mooi vinden.’
‘En dat is een kasteel, dus? Van wie ook weer?’
‘Van koning Arthur.’
Evelien lachte schamper. ‘Nou, schiet op dan, voordat we hier verdrinken.’ Ze rukte haar capuchon weer over haar hoofd, want de regen kwam nu weer met bakken uit de hemel.
Na weer een hele tijd lopen werd de regen wat minder fel en slonk tot wat slap gemiezer. Een stevige wind nam de vetste en zwartste wolken snel mee het land in en boven de oceaan piepte een stuk blauwe lucht door de wolken. Jawel. Het begon zowaar op te klaren.
‘We zijn er bijna.’
Zijn moeder zette haar rugzak op een rotsblok, woelde met haar handen door haar vochtige haren en begon haar regenjas uit te trekken.
‘Warm ineens,’ zei ze.
‘Méns!’ zei Evelien. ‘Warm! Het is ijskoud!’
Maar zijn moeder had gelijk. Die zweterige regenjas moest echt uit nu de zon ging doorzetten. Hij propte hem in zijn rugzak.
‘Daar is het.’
Zijn moeder wees naar een groene landtong verderop. Op de top stonden wat lage muurtjes.
‘Het was toch een kasteel?’ zei Jurriaan.
‘Een kasteelruïne,’ zei zijn moeder ongeduldig. ‘Let dan eens een keer op als ik iets vertel.’
‘Het is vakantie, geen studiereis,’ zei Evelien snibbig.
‘We zijn er nog niet. Wacht nou even met je commentaar tot je de trap ziet.’ Zijn vader hees zijn rugzak weer op.
‘O, is er ook een trap? Had dat dan eerder gezegd.’
‘Evelien, hou nou eens op.’
Jurriaan keek uit over het water, waar heel ver weg een grijs gordijn leek te hangen. Evelien zag het ook.
‘Schiet op dan, voordat het weer begint te regenen.’
Jurriaan liep nu voorop, benieuwd naar die trap. Toen hij hem zag wist hij meteen dat dat de trap was die zijn vader bedoelde.
De trap verbond twee landtongen met elkaar, hoog, heel hoog boven de zee, die diep onder hen tegen de steile rotsen sloeg, schuimbekkend van woede leek het wel, omdat hij geen vat kreeg op het donkere graniet.
Op de volgende landtong, nog hoger, kronkelden de muren van de ruïne als slangen over de heuveltop.
‘Nou, hadden we gelijk of niet?’ vroeg zijn moeder. ‘Hier kan Salou toch niet tegenop?’
‘Echt wel,’ mompelde Evelien, maar Jurriaan was al op weg naar de smalle steile stenen trap, uitgehouwen in de rotsen, en waande zich even koning Arthur, hier zo hoog boven het ravijn.
De oneindige grijze zee en het golvende groene landschap deinden om hem heen.
Hier had Arthur rondgelopen. Dit uitzicht hadden de ridders van de ronde tafel ook ooit gezien.
Jurriaan wandelde rond tussen de resten van het kasteel en volgde toen de route weer naar beneden, naar de grot waar volgens de overlevering de tovenaar Merlijn geboren was.
Hij liet zich op een rotsblok zakken en staarde naar het water. Hij schrok op toen er vlakbij hem een gladde ronde vorm uit het water opdook, en toen nog een. Zeehonden!
Hij trok zijn schoenen en sokken uit en liep met opgerolde broekspijpen het water in. De zeehonden bleven naar hem kijken, met hun grote glanzende hondenogen. Ze leken totaal niet ongerust.
Steeds dieper liep Jurriaan het water in. Zijn broek werd nat, maar het kon hem niet schelen. Toen hij vlakbij een van de zeehonden was strekte hij langzaam een hand naar het dier uit. De zeehond snuffelde aan zijn hand en kneep even toegeeflijk zijn ogen dicht.
Jurriaan lachte hardop en daarmee was de betovering verbroken. De zeehonden doken als op commando onder.
Even bleef Jurriaan wachten, maar ze keerden niet terug en hij waadde terug naar het strand. Zijn voeten waren ijskoud en spierwit, haast blauw. Snel trok hij zijn sokken en schoenen weer aan en klom naar boven. Zijn ouders en Evelien stonden al te wachten.
De donkere wolken lekten alweer.
‘Hè,’ zei zijn moeder teleurgesteld.
‘Vier cream teas dan maar?’ Zijn vader hees zijn rugzak op.
‘Jaaa,’ riep Jurriaan. Zoete broodjes met aardbeienjam en superdikke gele slagroom. Zijn favoriete Engelse eten.
‘Weet je wel hoeveel calorieën daar in zitten?’ zei Evelien.
‘Die laten we je er morgen wel weer aflopen,’ zei zijn moeder vals.
‘Waar gaan we morgen dan heen?’ vroeg Evelien achterdochtig.
‘St. Nectan’s Glen.’
‘Wat is dat?’ vroeg Jurriaan. Hij zette zijn capuchon op, want het begon weer te kletteren.
‘Een hele grote waterval!’ Zijn moeder moest heel hard roepen om boven de regen uit te komen.
Jurriaan en Evelien keken elkaar even aan. Toen knalde hun lach los.
‘Volgend jaar Spanje, hè Jur,’ riep Evelien.
Hij keek nog even om, maar de mist was binnengedrongen en de baai en zijn mysterieuze bewoners waren al uit het zicht verdwenen.
‘Misschien,’ mompelde Jurriaan.