Geplaatst

Berend Botje (3)

De volgende ochtend, op weg naar school, fietste Edwin weer langs het speeltuintje, met zijn oog half gericht op de hoek met de vuilnisbak en de boom. De lucht was bewolkt en donker en hij kon niet zien of er iemand zat.
Langzaam fietste hij voorbij de plek des onheils, en je zult het niet geloven maar daar zat Berend wéér.Edwin remde en keek om zich heen. Dat er nou toch wéér niemand bij was! Hij stapte af en liep met zijn fiets aan de hand naar Berend toe, die nog altijd daar zat, met zijn armen over zijn hoofd.
Het werd donkerder en het begon te rommelen en te regenen en de bliksem kraakte en zette alles in een koud blauw licht, en sodeju, Berend was weer verdwenen.
‘Je bent erbij, sukkel! Ik heb allang verteld dat je niet vermist bent,’ schreeuwde Edwin, maar er kwam geen antwoord, alleen dat stomme liedje dat de storm trotseerde en dat maar in zijn hoofd bleef rondjengelen.

‘Noooooit kwam Berend Botje weerom.’

Hij wou nu dat hij het nooit gezongen had.

Maar op de terugweg zag hij Berend weer daar zitten. Hij probeerde hem te negeren, lachte alleen hatelijk. Als Berend gepakt werd dan zou hij er ongetwijfeld ongenadig van langs krijgen. Misschien was het wel strafbaar, doen of je vermist was?
Maar twee dagen later nam Edwin toch maar een andere route. Een omweg, maar dat had hij er wel voor over om niet elke keer Berend te hoeven zien.
De politie kwam opnieuw vragen waar hij Berend die keer gezien had. Hij nam ze mee naar de speeltuin en hoopte dat Berend daar zou zitten, maar wist eigenlijk al dat dat niet zo zou zijn.
Des te groter was de schok toen hij met twee agenten bij de speeltuin kwam en de benen van Berend al van een afstandje zag uitsteken op het fietspad. Hij herkende direct zijn slome schoenen.
‘Daar!’ schreeuwde hij opgewonden. ‘Hij zit er.’
De agenten keken verbaasd naar de plek waar Edwin heen wees.
‘Waar?’ zei een van hen.
‘Daar, tussen de vuilnisbak en de lantaarnpaal.’
Maar toen Edwin nog eens goed keek was Berend al weer verdwenen.

De agenten spraken Edwin streng toe. Dat het strafbaar was om de tijd van ambtenaren in functie te verspillen en dat het bovendien erg lelijk van hem was om zo te spelen met de gevoelens van de ouders van Berend, die doodongerust waren over hun zoon.
‘Maar hij zat er echt,’ zei Edwin nog, maar nu werden de agenten boos en een van hen zei dat het nu afgelopen moest zijn met deze onzin. Alsof ze niets anders te doen hadden dan naar de verzinsels van een brugklasser te luisteren die alleen maar aandacht wilde trekken en belangrijk wilde doen. Een verdwijning was geen grapje, het was een ernstige zaak.

Een ernstige zaak. Nou, dat was het zeker.
Het begon er mee dat Edwin niet meer van dat liedje af kwam. Het bleef maar rondjengelen in zijn hoofd. Als het maar even kon droeg hij zijn koptelefoon en probeerde Berend Botje te verzuipen in een geluidszee, maar na een paar dagen werkte dat niet meer. Hij hoorde het de hele dag, wat hij ook deed, waar hij ook mee bezig was. Op school, thuis voor de televisie, in de stad, op zijn kamer, tijdens de voetbaltraining, altijd en overal. Altijd en overal.
En na een poosje hield het ook ‘s nachts niet meer op.

Alsof dat nog niet erg genoeg was kwam hij ook niet meer van Berend af. Overal waar hij kwam zag hij hem. Eerst was het alleen in die hoek van de speeltuin, maar later kon hij zijn oog nergens meer op richten of hij zag hem ergens zitten, in elkaar gedoken, met zijn armen over zijn hoofd, en dat ging door tot Edwin er niet meer tegen kon.
‘Ga weg, klier!’ krijste hij toen hij niet meer wist waar hij moest kijken omdat hij overal om zich heen Berend zag, terwijl dat rotliedje hysterisch door zijn hoofd bleef jagen.
‘Laat me met rust! Hou op!’

En toen het hem op een dag te veel werd liet Edwin zich op de grond zakken, tegen de muur van de fietsenstalling en probeerde zijn ogen en zijn oren af te schermen. Hij wilde Berend niet meer zien. Hij wilde dat rottige liedje niet meer horen.
En zo werd hij een poosje later gevonden.

Hoe het afliep, dat Berends broer, zo handig met die special effects en hologrammen, uit Hollywood op bezoek was, dat Berend ongelooflijk op zijn falie kreeg, en wat er verder allemaal gebeurde, daar wist Edwin niks van. Want Edwin moest worden opgenomen in een instelling, waar dokters bleven proberen om hem wakker te schudden uit die vreemde, wezenloze, stramme houding.
Ze praatten op hem in, maar Edwin hoorde hen niet en zag hen niet, want of hij zijn ogen nu open had of dicht, hij zag niets anders dan Berend, weggekropen tussen die vuilnisbak en de lantaarnpaal, en alles wat hij hoorde was dat rottige liedje dat zichzelf maar bleef herhalen, tot in de oneindigheid toe.

Berend Botje ging uit varen
met zijn scheepje naar Zuidlaren
De weg was recht
De weg was krom
Nooit kwam Berend Botje weerom.

Een twee drie vier vijf zes zeven
Waar is Berend Botje gebleven?
De weg was recht
De weg was krom
Noooooooooooit kwam Berend Botje weerom.