INTERVIEW MET BOERBOOM (fragment 5)
Welke positie nam het episcopaat in bij de besluitvorming? Voorheen bezat de bisschop van Den Bosch een veto bij de benoeming van hoogleraren.
Dat weet ik niet. Het stichtingsbestuur liet zich niet in zijn papieren kijken. Ook dit keer niet. Het kwam op een geheime plaats ergens in Brabant bijeen om een besluit te nemen. Het ontbood daar het College van Bestuur van de Hogeschool. Maar studenten hadden via de auto van de secretaris van het College van Bestuur die tevens secretaris was van het Stichtingsbestuur, te weten een blauwe Renault 16, achterhaald dat het gesprek plaatsvond in Chalet Royal in Den Bosch. Ze waren er getuige van dat het hogeschoolbestuur enige tijd buiten de gespreksruimte moest verblijven toen het Stichtingsbestuur kennelijk intern wilde overleggen. Ook namen ze waar dat het hele gezelschap moest opstappen omdat het restaurant ging sluiten.
De volgende dag, ik gaf een gastcollege aan de Universiteit van Amsterdam, kreeg ik in de pauze te horen dat tijdens het college een telefoontje voor me was binnen gekomen met de mededeling dat er in Tilburg ene Jörg Glombowski was benoemd. Ik zou wel weten waar het over ging.
Onze kandidaat was dus uiteindelijk benoemd. Het was inmiddels eind oktober 1978. Eind goed al goed. Tenminste… met dien verstande dat hij als A-hoogleraar was benoemd. Dat was de rang van de vroegere lector en hij ontving een lager salaris dan de B-hoogleraar.
Voorwaarde was wel dat hij zijn Habilitation schreef. Dat was een extra proeve van bekwaamheid voor een professoraat, in Duitsland gebruikelijk, maar in Nederland niet. Hij deed het toch maar. En zo kon hij in april 1979 met een inaugurale moet hier niet het woordje ‘rede’ achter? aan zijn professoraat Politieke Ekonomie en Maatschappelijke Orde (PEMO) beginnen.
Dit betekende het einde van een tien jaar durende post-bezettingsperiode. Na vele inspanningen was een doelstelling van die bezetting binnengehaald.
Achteraf, de jaren zeventig overziend, zou je kunnen zeggen dat de studentenbeweging, voor zover ik dat van nabij heb meegemaakt, gedurende de eerste helft wat meer het karakter had van een subcultuur, zoals ik die zie, dus los van de mainstream-ontwikkelingen werken aan een eigen alternatief. In de tweede helft had zij meer het karakter van een strijdbeweging die noodgedwongen de confrontatie zocht.
Er is sinds eind jaren zeventig veel veranderd. Het revolutionaire elan is verwaterd en tenslotte helemaal verdwenen. De veranderingen die werden ingevoerd onder druk van bezettingen en maatschappelijke discussies, werden afgezwakt, aangepast of verdwenen helemaal.
Dat is waar. Het bestuurderstype onder de bezetters bevolkte na de bezetting de raden op universiteits- en faculteitsniveau die de nieuwe Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB) in het leven had geroepen. Deze raden werden in de loop van de tijd onderworpen aan diverse aanpassingen die het medebeslissingsrecht uitholden, totdat er zoiets als een medezeggenschapsrecht overbleef. Op de site van de UvT kom je in het organogram de Universiteitsraad ergens in het zijterrein tegen.
Het begrip babyboomersgeneratie omvat eigenlijk het hele inkapselingsproces. Het is de assertieve generatie die het pluche en de macht heeft gezocht en gevonden en nu bijna toe is aan haar pensionering. Voorbeelden uit Tilburg zijn Jean Frijns die in de directie van het ABP kwam, Wilbert Willems, die lid van de Tweede Kamer voor Groen Links is geweest en thans wethouder in Breda. Een van de onderhandelaars die de bezetters bij minister van Onderwijs Veringa vertegenwoordigden, Dick de Graaf, is bij de vakbeweging terechtgekomen. Overigens bedoel ik dit zoeken naar de macht niet negatief. Het werd in de jaren zeventig zelfs een strategie onder de slogan: ‘We gaan de lange mars door de instituties afleggen’. Alleen, de instituties bleken sterker en weerbarstiger dan de oude activisten dachten.
Zo is het ook gegaan met de POLEK-beweging. Vanaf het moment dat het vak PEMO een regulier vak was geworden, trad er een verandering op in de POLEK-beweging. Aan een universiteit wisselen studentengeneraties elkaar relatief snel af, met als gevolg dat een bestaande situatie, na veranderingen, niet meer lang in het collectieve geheugen blijft hangen. Zo is het ook gegaan met alles wat zich voordeed rond de totstandkoming van het vak. De POLEK-groep kreeg nog wel leden, maar werd toch kleiner in omvang. Studenten konden immers bij PEMO regulier thuisraken in de marxistische Politieke Ekonomie en er ook nog punten mee verdienen.
En zo werden eind jaren zeventig alle linkse idealen opgeslokt door de nieuwe tijd?
Nee. De POLEK-leden zetten hun activiteiten voort in later jaren. Ze gingen zich naast hun studie al bezighouden met zaken die verder van huis lagen, bijvoorbeeld zaken die te maken hadden met de ontbinding van het reëel bestaande socialisme in Oost-Europa. Er zijn aan het einde van de jaren zeventig officiële uitwisselingsprogramma’s ontstaan met Poolse economische faculteiten in Poznan en Krakow. Ook hier waren POLEK-leden er weer als de kippen bij. En zo kregen ze contacten met dissidente studenten in deze steden. In het jaar 1980, het jaar van Solidarnosc en haar leider Walesa, ben ik als begeleider met een groep meegegaan en kon het van nabij meemaken. Zo werd ik meegesleept naar een grote actievergadering van studenten en collega’s in Poznan, die alle herinneringen aan ‘de Bezetting’ weer naar boven haalde.
De POLEK-studenten in de uitwisselingsgroep-1980 hadden geld voor Solidarnosc ingezameld, 600 dollar, en dat was in die dagen gezien de koersverhoudingen met zloty’s een fabelachtig bedrag. Ze wilden het geld per se aan Walesa overhandigen. Het lukte enkelen toen we in het kader van het uitwisselingsprogramma een paar dagen in Gdansk verbleven, het hoofdkwartier van Solidarnosc binnen te komen en het bedrag te overhandigen. Later prijkte er een persoonlijk bedankje van Walesa aan de muur in de POLEK-kamer.
In 1983 vond de groep dat de grote strijd tegen het Amerikaanse imperialisme in Nicaragua gestreden werd. Dictator Somoza was verdreven door de Sandinisten en president Reagan voerde met behulp van gevluchte aanhangers van Somoza, de Contra’s, een illegale oorlog in het grensgebied tussen Nicaragua en Costa Rica. De Costaricaanse overheid had hier tegenover weinig verweer. Doel was om onder het motto ‘strijd tegen de communistische Sandinisten’ de Contra’s in het zadel te helpen. Men kan het een beetje vergelijken met de verhouding tussen Venezuela en de Verenigde Staten nú, of met de inval in de Varkensbaai in Cuba in 1963, maar dan met dien verstande dat bevrijdingsbewegingen als in Venezuela niet meer te vangen zijn onder de aantijging ‘communisten’.
En zo besloot de POLEK-groep in mei 1983 een Nicaraguaweek te organiseren. Het initiatief werd vergemakkelijkt door de aanwezigheid in Nicaragua van enige oud-leden van de POLEK-groep die na hun afstuderen voor ontwikkelingshulp waren uitgezonden. Bovendien had ik bij toeval contact gekregen met de Nicaraguaanse ambassadeur. [1]
Het resultaat van deze week was de oprichting van de SSTN, Stichting Samenwerking Tilburg Nicaragua, dezelfde stichting die al vijfentwintig jaar met succes de stedenband Tilburg Matagalpa cultiveert.
Voorts kwam veel van wat er behoudens Polen aan verdere contacten in Oost-Europa ontstond, op het bordje van de vakgroep PEMO terecht, zeker na de val van De Muur. In dat kader heb ik in 1992 nog een bijdrage mogen leveren aan het rehabilitatiecongres in Moskou en St. Petersburg van Nikolai Kondratieff, naar wie de zogenaamde ‘Kondratieff-golf of lange golf’ die veertig tot vijftig jaar duurt en voorkomt in het industriële kapitalisme, is genoemd. Kondratieff is in 1938 onder Stalin geëxecuteerd.
Maar met de oprichting van de SSTN was het Nicaragua-initiatief formeel geen POLEK-activiteit meer.
Is er een duidelijke verklaring te geven voor het wegvallen van de belangstelling voor Politieke Ekonomie en politieke geëngageerdheid in het algemeen bij studenten en aan de universiteiten?
In de loop van de jaren tachtig werd de student aan de inmiddels tot KUB, Katholieke Universiteit Brabant, omgedoopte Hogeschool een ander type. Het ‘langharig werkschuw tuig’ was vervangen door keurig gecoiffeerde managers in de dop die met platte koffertjes hun weg zochten in de gebouwen. Coöperatie tussen de studenten werd vervangen door concurrentie.
Er vonden als gevolg van de gewijzigde belangstelling van studenten ingrijpende veranderingen plaats in het studieprogramma. Een en ander ging gepaard met een verschuiving in studentenaantallen van Algemene Economie, eenvoudshalve: de economie van het Centraal Plan Bureau of de economie waarmee de politiek worstelt, naar Bedrijfseconomie met allerlei satellietvakken als marketing, financiering van de onderneming, management, communicatie e.d.. En in het verlengde daarvan ontstonden nieuwe studentenorganisaties die zich veel meer in de belangstelling van de bestuurders mochten verheugen dan POLEK.
De POLEK-beweging stierf in de loop van de jaren tachtig verder uit. En daarmee verdween het laatste restant van het bezettingsactivisme aan de thans geheten Universiteit van Tilburg.
Hoe is het verder gegaan met PEMO, de vakgroep Politieke Ekonomie en Maatschappelijke Orde?
Ook het aantal in PEMO geïnteresseerde studenten liep terug. Deze terugloop vond mede plaats binnen de hiervoor genoemde bredere verschuiving van Algemene Economie naar Bedrijfseconomie. Was in de jaren zestig de verhouding van de studentenaantallen Algemene Economie-Bedrijfseconomie bij benadering 80-20, op het einde van de jaren negentig was deze omgekeerd, misschien zelfs 10-90. Uiteraard had dit onaangename gevolgen voor het docentencorps. Glombowski zag dit kennelijk aankomen en vertrok in 1993 weer naar Duitsland, naar de universiteit van Osnabrück. De POLEK-groep verdween ook in de jaren negentig. De vakgroep PEMO had in mijn persoon nog maar één docent. Overigens was dit door een reorganisatie geen vakgroep meer, maar onderdeel van een bredere afdeling, van Algemene Economie, als ik me wel herinner. Maar goed, het vak bleef nog bestaan. En zo had ik bij mijn pensionering in 1999 nog één afstudeerder, die ik kon overdragen aan een collega van het vak Arbeidsverhoudingen. Waarna ik het licht kon uitdoen.
En zo was er uiteindelijk toch geen sprake van: eind goed al goed.
Alles kent een einde. Dit was een lang gesprek. Veel onderwerpen zijn de revue gepasseerd. Als ik je vraag de gebeurtenissen van de jaren zestig en zeventig nog eens samen te vatten, waar denk je dan met name aan?
Achteraf kan men zeggen dat de bezetting van de KHT en de ontwikkelingen die daaruit voortvloeiden, ingebed waren in een bredere maatschappelijke ontwikkeling. De generatie van de jaren zestig die ik altijd heb gezien als de ‘eerlijke generatie’, had de discrepantie ontdekt tussen de opvoeding die ze van de ouderen had gekregen en het feitelijke gedrag van deze ouderen. Ze werd geconfronteerd met de discriminatie van vrouwen, homo’s, andere zuilen en minderheden terwijl haar was voorgehouden dat alle mensen gelijk waren. Ze registreerde links en rechts overtreding van de regels en codes ten aanzien van seks, terwijl haar was voorgehouden: geen seks voor het huwelijk. Er werd druk gepraat over dekolonisatie en toch vocht Nederland een oorlog uit in Papoea–Nieuw–Guinea. Er werd druk gepraat over verbetering van het milieu en toch deed zich het ene gifschandaal na het andere voor. Er werd kuisheid gepredikt door de katholieke kerk en tegelijk werden kinderen door geestelijken misbruikt en dat misbruik werd door de kerk toegedekt. Die vaststelling van de discrepantie tussen opvoeding en realiteit heeft deze ‘eerlijke generatie’ tot opstand en een streven naar verandering gebracht. Er ontstond een revolte, en die begon aan de universiteiten en in de wereld van de jeugdcultuur, in pop- en rockcultuur. 1968 was het jaar waarin allerlei katalysators gingen werken: het verloop van de oorlog in Vietnam met het Tet-offensief, de moorden op Luther King en Robert Kennedy, de uit elkaar geslagen demonstraties tijdens de Democratische Conventie in Chicago, ex-nazi’s die in het na-oorlogse Duitsland in onder andere de rechterlijke macht waren blijven hangen of die belangrijke politieke functies bekleedden zoals oud-SDAP’er Kurt Kiezinger die bondskanselier werd, de Praagse Lente, de gevolgen van de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog enzovoorts. Maar de uitvloeisels van deze revolte, het streven om de na-oorlogse, zelfingenomen, kleinburgerlijke, truttige, bevooroordeelde machtshebbers hun macht te betwisten en daar iets nieuws voor in de plaats te stellen, dat streven is in de loop van de jaren tachtig en negentig als een ballon langzaam leeggelopen.
Dat kwam doordat er op grote schaal wensen en eisen ingewilligd waren, maar vooral ook doordat er voortdurend vervanging plaatsvond van generaties studenten en kunstenaars die elk op zich geconfronteerd werden met de problemen van hun tijd, problemen die het gevolg waren van veranderingen in de bredere maatschappelijke condities, problemen als economische crises, globalisering, technologische veranderingen als micro-elektronisering met alle ontwikkelingen die erop volgden, politieke veranderingen als vervanging van de verzorgingsstaat door het marktgericht denken, opkomst van het neo-liberalisme en de no-nonsens ideologie, de immigratieproblematiek, noem maar op. De generaties van de jaren negentig hadden geen behoefte meer aan een fundamentele kritiek op het kapitalisme, terwijl dat de essentie was van de marxistische variant van de Politieke Ekonomie. Er was geen alternatief voor het kapitalisme, zo bleek uit de val van De Muur. En dit werd nog eens bevestigd door bijvoorbeeld het spraakmakende en door velen omarmde essay van Fukuyama: Het Einde van de Geschiedenis. Bovendien werden studentengeneraties in de jaren negentig niet meer gevoed met literatuur die geïnspireerd werd door Grote Idealen. Het grote internationale debat tussen intellectuelen, de ‘discours’, werd niet meer beheerst door pro of contra Marx, pro of contra socialisme, kapitalisme, de onderscheiden paradigmata. De discours werd beheerst door het postmodernisme, en daarbinnen hadden alle grote ideologieën van de negentiende en de twintigste eeuw gefaald en hield men zich liever bezig met de kleine dagelijkse dingen des levens. Kortom, de voedingsbodem voor tegenstellingen ontbrak. En zo sneefde de POLEK-groep op het einde van de jaren tachtig en PEMO in de jaren negentig.
[1] Toen de Sandinistische regering na de val van Somoza relaties met het buitenland moest aanknopen, beschikte zij over veelal jeugdige intellectuelen die een aantal jaren in de jungle bij de guerilleros hadden meegevochten. Zij werden uitgezonden. Zo was er hier in Den Haag een jonge gezant die maar moest zien hoe hij hier voet aan de grond kreeg. Van oude bekenden uit het linkse wereldje kreeg ik op een bepaald moment een telefoontje met het verzoek deel te nemen aan een praatgroepje dat deze jonge gezant zou invoeren in de economische, politieke, sociale, culturele, religieuze ins en outs van Nederland. Hij is slechts kort hier in Nederland geweest en opgevolgd door een vertegenwoordiger (De Miranda) met de rang van ambassadeur. Met hem hebben we de gesprekken voortgezet. Met hem heb ik ook gesproken over de plannen van de Nicaraguaweek, hetgeen vele nuttige suggesties opleverde en de contacten met het land vergemakkelijkte. Dit contact droeg bij aan het succes van de week. Overigens, één van de suggesties van de ambassadeur was in het vervolg van de week te komen tot een stedenband met een stad in zijn land. En hij deed de suggestie ( neem het hem eens kwalijk) Matagalpa uit te kiezen. Daar kwam hij zelf vandaan.