Jurken
juwelen herinner ik me eigenlijk niet
hoeden met tule toentertijd
onthoud ik vaag maar jurken
staan mij voor ogen in volle helderheid
er was een houtskooljurk
met loodgrijze stippen Parelhoen
een scharrelaar vol bonte kleuren
haar naam was Nog-Zachter-Doen-
dan-Bloemen als je liep
of hier en daar zelfs in stoelen
doodstil wat rondhing
de blauwe was Mijn-Hartslag-Voelen-
Onder-Mijn-Borst
de zwart-wit gestreepte Zebra
meestal voor ’s avonds
bij een gala
en dan de Pronkzingvink
die ene in zwarten en gelen
zij hangt als rietpluimen in de wind
die zachtjes over haar strelen
dan was er eentje niet te strijken
van een hoogst modern tailleur
met ingeweven kreuken
en haar bijna lijfelijk exotische Vreemde Geur
een was een heel Ruim Landschap
het limoengroene
veld vol gras water zon en gele
citroenen
en toen je nog maar kwalijk was en schuifelde
hebben we wéér een nieuwe gehaald
en steels stout hebben we haar
als Stilletjes-Zachtjes-Zoenen vertaald
en dan was er de allerlaatste
ontworpen door treurliefde nee
zo doodgewoon aan het leven
te onvertaalbaar
om haar een naam te geven