Geplaatst

De makers gemakeld

Hoe zag het leven eruit in het pre-Cultuurmakelaar tijdperk? Ik stel me zo voor dat het culturele landschap vlak en dor was. De maker zwerft solitair door het culturele veld. Uitgemergeld en radeloos. Waar o waar moet hij naartoe met zijn kunst? Contact met zijn soortgenoten heeft hij niet. En treft hij toevallig een andere maker bij de drinkplaats, dan vloeit er bloed. Waarna de gekwetste cultuurmakers zich terugtrekken in hun veilige makersholen. Ja, het waren barre tijden op die gortdroge Tilburgse kunstsavanne.Maar dan verschijnt de Cultuurmakelaar aan de horizon. Hij watert de woestenij en zoekt de makers op. Maker voor maker wint hij hun vertrouwen. De Cultuurmakelaar maakt de wilde kunstenaar tam. Door hem te aaien. Door hem te voeren. Al snel eten de meeste makers uit zijn hand. Als de Cultuurmakelaar in het culturele veld verschijnt, zwermen ze binnen de kortste keren om hem heen.

Maar de Cultuurmakelaar heeft een grootser visioen. Hij wil verbinden. Makelen. Niet langer moet de schrijver of schilder eenzaam door het leven. Dat is zielig. De makers moeten optrekken met andere makers.

Helaas zijn ze niet bijster sociaal. Of opmerkzaam. Ze vinden elkaar niet op die weidse kunstsavanne van Tilburg. Ook zijn ze een beetje bang van elkaar. De maker verschanst zich liever in zijn kleine makersburcht. Daarbuiten vindt hij het eng.

Een doorn in het oog voor Bert Mathijssen, zoals de Cultuurmakelaar ook wel wordt genoemd. Hij laat de makers elkaar besnuffelen. Dat kan hij niet alleen. De reusachtige horde makers vraagt veel verzorging. De Cultuurmakelaar maakt een Bureau. Daarin zitten mensen die de Cultuurmakelaar ‘aanstuurt’. Zij verzorgen de makers die nu massaal om het Bureau heen zwerven.

De Cultuurmakelaar formeert een mooie kudde gedresseerde makers. Om ze te beschermen tegen wilde soortgenoten stopt hij ze in een hok. De Cultuurmakelaar is tevreden. De makers vinden het fijn in het hok.

Helaas is niet overal de kunstwei zo vruchtbaar als hier. Op sommige plekken moeten de makers het doen zonder een hoeder. Het is onvoorstelbaar maar in desolate streken met namen als ‘Amsterdam’ of ‘Rotterdam’ is er niemand om ze te makelen. Makers daar vinden er geen beschutting. Ze moeten hun eigen voer opscharrelen. Hun kunst verpietert in de zon.

Het zijn troosteloze oorden waar niets te beleven valt.