Het ultieme aswoensdaggevoel zit in de allerlaatste sporen van carnaval. Zoals die nog net niet binnen gehaalde oranje-groene vlag op de hoek Lieve Vrouweplein-Lange Schijfstraat. Of, ietsje verderop, de gevelversiering van Cafetaria d’n Engel. Een grote kop met een zotskap en twee koks.
Toen ik zelf nog carnaval vierde, konden zulke resterende tekens mij tamelijk melancholisch stemmen. Nu slaak ik eerder een zucht van opluchting bij de gedachte dat het voorbij is. En ik moet ook wel een beetje glimlachen om die tragikomische overblijfselen, die het einde van de week nooit halen. Maar ik moet op dezelfde manier glimlachen om de omgekeerde situatie. Als de eerste tekenen zich aandienen, en geleidelijk het straatbeeld binnensijpelen, zoals ze later weer weg zullen ebben.
Het sterkst blijkt dat altijd op zaterdagmiddag. Het is de laatste carnavalsdag waarop alle winkels op de reguliere wijze open zijn, en het alledaagse winkelende publiek de verklede menigte doorkruist. Dat levert heel bizarre plaatjes op.
Zo verliet ik zaterdag boekhandel Livius, tegelijk met twee meisjes, van wie er één verkleed was. Met haar duivelshoorntjes, haar kleine drietandje en haar vlindervleugeltjes viel ze volkomen verloren tussen al die schappen vol literair werk.
Buiten gingen de twee meiden beurtelings op de foto naast het beeldje van de Kruikenzeiker. Tijdens de fotosessie kwamen twee jongens in American Football tenues aangelopen. Ze droegen allebei een minuscuul rugbyballetje onder de arm. Toen ze de meiden passeerden, liet een van de twee het balletje vallen, en liep hij zo stuntelig mogelijk achter het wegrollende balletje aan.
De meiden giebelden heel eventjes, beleefdheidshalve. De jongen hobbelde nog wat verder.
,,Wat ben je toch heerlijk onhandig, Bono!" riep zijn kompaan met een onwaarschijnlijk aardappelgeluid. ,,Nou, schiet op. Ik moet pissen!"
De jongen raapte zijn balletje op, en ze gingen weer verder, geen acht slaand op de twee meiden, die allang geen acht meer op hen sloegen. Niemand wist zich een houding te geven op dit tijdstip, waarop de waterscheiding tussen het reguliere leven en het carnavalsfeest nog te scherp was. Goddank zou ik niet meekrijgen wanneer ze loskwamen. Of wat er voor door moest gaan.