‘Laatste week’ meldde het briefje op het raam van de passerende ijscokar. Het schikte mij op dat moment spijsverteringstechnisch gezien niet, anders had ik hem zeker aangehouden. Na 39 jaar heeft het voor mij namelijk nog steeds een kinderlijk soort romantiek om spontaan een ijsje te kopen van een voorbijrijdende ijscoboer. Vooral wanneer ik van tevoren meermaals vruchteloos het geluid van het belletje heb nagejaagd.
Want hij komt nooit uit de richting waar je het belletje meende te horen. Maar na zo´n klopjacht smaakt het ijsje wel extra lekker. En bovenal smaakt het zo welverdiend.
Maar ik zal dus tot de volgende lente moeten wachten totdat ik deze kleine sensatie weer eens mag ondergaan.
De ijscokar reed natuurlijk al in blessuretijd. De nazomerdagen hebben ons voor even moedwillig doen vergeten dat november nadert, en dat de dagen waarop het net geen terrasweer meer is, steeds vaker de overhand zullen krijgen.
Maar het was dus onomstotelijk de laatste week van de ijscoman. Ik vraag me af, of het tevens de laatste week van het fietscafé was. Zo’n rijdende bar, vaak voortgestuwd door vierkant pedalerende brallende studenten, lijkt mij immers een typische zomerattractie. Ik kan mij in elk geval niet herinneren dat ik ooit een fietscafé in het najaar gezien heb.
Wellicht heb ik in de laatste week van de ijscoman dan ook nog de laatste week van het fietscafé bewust meegemaakt. Want ik zag er afgelopen week eentje in de Piusstraat. Beladen met joelende meiden, die het zeer getroffen hadden met zowel zichzelf als met het weer. Het was een zeldzaam lange stuiptrekking van de nazomer die dag, zonder noemenswaardige herfstige intermezzi.
In het voorbijgaan zag ik één meisje uitbundig naar de klandizie van Cannabistro Ochtendgloren zwaaien. En een tweede uitbundig giechelen om deze actie. En een derde, die niet echt mee joelde, stiekem ietwat bezorgd omkijken. Ze voelde zich toch niet echt veilig op die barkruk. Haar gedrag was, binnen het geheel, een onverwacht aandoenlijk element.
Maar de rijdende bar verdween algauw uit mijn zicht, en het gejoel stierf langzaam, doch onherroepelijk weg als het belletje van de ijscoman.
Geplaatst