Geplaatst

Tovenaarsleerling

De voordeur zag er nog slechter uit dan de vorige keer dat Rik hier was. Hele lappen rode verf hingen los, alsof een monsterachtige kat met enorme klauwen de deur had aangevallen. Het kleine raampje in het midden was beslagen. Het leek wel of er een laagje vet overheen gesmeerd was. De klep van de brievenbus was afgebroken en hing als een afhangende mondhoek misprijzend aan de zijkant.
‘Gasmaskers op,’ zei hij tegen zijn moeder, die met een ongelovig gezicht naast hem stond. Ze lachte kort, maar het was geen vrolijk lachje.

Riks hart roffelde in zijn keel toen de deur openging, want voor hem stond het roodharige meisje dat hij alleen de eerste keer toen hij hier op bezoek kwam gezien had, het meisje dat in haar blootje over de gang gesprint had.

‘Hoi,’ zei ze. ‘Jullie komen voor Jos.’ Het klonk niet als een vraag. Maar hoe wist ze dat ze voor Jos kwamen? Was ze soms helderziend?
Zijn moeder aarzelde even maar stak toen haar hand uit. ‘Anneke Anker,’ zei ze. ‘De moeder van Jos. En dit is Rik.’
Het meisje keek naar de hand alsof ze nog nooit zoiets gezien had. Toen schudde ze hem en zei: ‘Lotus. De vriendin van Jos. Hij zit in de keuken,’ voegde ze er aan toe en wenkte dat Rik en zijn moeder mee moesten komen.
Rik liep achter Lotus aan door de smalle hoge gang. De vriendin van Jos? Sinds wanneer?

Donkere jassen hingen over de trapleuning. Sommige waren eraf gegleden en lagen op de grond. De vloer was bezaaid met kranten en post en reclamefolders. De vloerbedekking – voor zover nog zichtbaar – was kaal en krulde omhoog aan de plinten – voor zover die er waren. De muren zagen geel en bruin. En het stonk. Erger dan eerst. En alles was vuiler dan eerst, stoffiger, vlekkeriger. Het leek wel of de viezigheid tot leven was gekomen, zichzelf had vermenigvuldigd of uitgezaaid en nu langzaam maar zeker het huis in zijn macht kreeg, als in een slechte horrorfilm.

Lotus zwaaide de keukendeur open en Rik hoorde zijn moeder naar adem happen.
Jos bewoog niet. Hij leek wel vastgekleefd aan de plakkerige keukentafel. Achter hem op het aanrecht stond een afwas waar de honden geen brood van lustten. Alles stond op en door elkaar, in hoge wankele stapels.
‘Direct valt het,’ zei Rik en Jos lachte en Lotus giechelde en zei: ‘Die stapel staat er al zo lang, die houdt het nog wel even.’
‘Alles zit aan elkaar gekoekt,’ zei Jos, alsof Rik dat nog niet begrepen had.
Jos leunde achterover, gaf Lotus een tik op haar billen en zei: ‘Zet jij even koffie, Lotus?’
Lotus gaf hem een speelse stomp tegen zijn schouder. ‘Het zijn anders jouw moeder en jouw broertje.’
‘Laat maar zitten,’ zei Riks moeder. ‘Het spijt me, Jos, maar ik kan hier echt niet blijven koffie drinken, laat staan iets eten. Ik kan echt geen voedselvergiftiging gebruiken.’
‘Wij zijn anders nooit ziek,’ zei Jos.
‘Je zei dat je had schoongemaakt! Anders was ik niet eens gekomen.’
Rik keek naar het gezicht van zijn broer. Jos zag er anders uit dan vroeger. Zijn haar was lang, hij had een stoppelbaard en zijn wangen waren ingevallen. Maar het was meer dan alleen maar onverzorgd. Het leek alsof er een grauwe sluier over zijn gezicht lag, alsof dit huis zijn vieze handen ook naar Jos had uitgestrekt.
‘Schoongemaakt!’ zei zijn moeder geringschattend. ‘We gaan wel naar de Koperen Ketel om te lunchen. Kom je mee?’ Ze aarzelde even en zei toen: ‘Jij ook, Lotus?’
‘Oké,’ zei Lotus.
Jos trok zichzelf los van de plakkerige keukentafel en kwam overeind.
‘Vooruit dan maar,’ zei hij.

Eenmaal buiten, in de frisse lucht, zei Rik tegen Jos: ‘Ik mail dat tv-programma met die twee werksters dat ze hier eens moeten komen.’
Jos grinnikte. ‘Als je het maar laat. Weet je wie ik nodig heb? Een tovenaarsleerling. Je weet wel.’
Hij neuriede het tovenaarsleerlingmuziekje uit Fantasia, die film waarin Mickey Mouse de tovenaarsleerling is die denkt handig te zijn en bezems betovert die hem het schoonmaakwerk uit handen zullen nemen. En even is het net als vroeger, toen Jos nog gewoon Jos was en Rik altijd zo onbedaarlijk om hem moest lachen, als hij raar door de kamer liep – als de gebochelde van de Notre Dame, of als Groucho Marx, en gekke liedjes zong.
‘Is één tovenaarsleerling wel genoeg,’ vroeg Rik zich hardop af, met een schuine blik op Jos, en even later zaten ze elkaar achterna, precies zoals vroeger.
Vroeger, toen Jos nog Jos was en niet deze schaduw, deze grijzige schim, die eenmaal bevrijd uit zijn studentenhuis weer begon te lijken op de broer die Rik kende.