Hugo zit aan tafel te zwoegen op zijn rekenhuiswerk. Naast hem ligt Huub in zijn mand, en elke keer als Hugo naar Huub kijkt beweegt die met zijn oren en zet hoopvolle ogen op. Hugo is eigenlijk een beetje jaloers op hem. Soms zou hij willen dat hij Huub was. Beetje spelen, beetje suffen, stukje wandelen.
Zijn vader zit tegenover hem met de krant uitgespreid voor zich en omcirkelt zo nu en dan een advertentie.
‘Zou jij soms ook willen dat je Huub was?’ vraagt Hugo met een zucht.
‘Jep.’
‘Nu ook?’
Zijn vader kijkt naar Huub. Die gaat rechtop zitten en kwispelt dat het een lieve lust is.
‘Eigenlijk best wel. Jij?’
‘Ik ook,’ zegt Hugo, en dan gniffelen ze samen even voordat ze zich weer over hun taken buigen.
De rust wordt verstoord als Aram de woonkamer binnenvalt, zijn schooltas en zijn jas op de grond gooit en roept: ‘Wij gaan zeker weer niet weg in de herfstvakantie.’
Het is geen vraag. Aram klinkt alsof hij al zeker weet dat ze niet op vakantie gaan.
Hugo kijkt hoopvol naar zijn vader – misschien kletst Aram uit zijn nek? – maar die zegt ‘inderdaad’, zonder ook maar een hint van ‘misschien’ in zijn stem en Hugo buigt zich weer over zijn sommen.
‘Marieke gaat naar Terschelling, Bas en Roelof gaan naar Londen en Joris gaat naar Disneyland,’ zegt Aram in één adem.
Bij die laatste woorden kijkt Hugo toch weer op. Disneyland! Wauw. Dat is zijn liefste wens.
‘Mogen wij ook naar Disneyland?’ zegt hij met zijn schattigste stemmetje, en als hij Arams goedkeurende blik ziet voegt hij er aan toe: ‘Alsjeblieft alsjeblieft alsjeblieft?’
‘Nee,’ zegt zijn vader opnieuw, zonder op te kijken van de krant. Misschien dat zijn stem daarom een beetje gesmoord klinkt?
‘Dat dacht ik al,’ zegt Aram minachtend. ‘Wij mogen ook nooit wat. Van de zomer gingen we ook al nergens heen.’
‘Nee,’ zegt Hugo verongelijkt, Hij kijkt naar Aram, blij met de goedkeurende blik van zijn grote broer. Daar zou hij er wel meer van willen.
‘Tja,’ zegt zijn vader. ‘We kunnen ons geld maar één keer uitgeven, jongen. En jullie willen altijd van die dure kleren en schoenen en dan blijft er niks over voor uitstapjes naar Disneyland.’
Hugo hapt naar adem. Dat is váls. Áram wil altijd dure schoenen. Hij zelf wil nooit wat bijzonders, alleen naar Disneyland.
‘O, het is míjn schuld dat wij geen geld hebben,’ zegt Aram sarcastisch. ‘En ik dacht nog wel dat het jóúw schuld was, want Joris heeft ook altijd dure kleren en schoenen en die gaat wél naar Disneyland.’
‘Wij hebben niks te maken met wat de ouders van Joris uit willen geven, maar hier in huis kan dat niet.’
‘Dan moet jij maar meer geld gaan verdienen,’ zegt Aram.
‘Zodat jij naar Disneyland kunt?’
‘Ja.’
Zijn vader stoot een kort lachje uit.
Huub is weer gaan liggen, met zijn kin op de rand van zijn mand.
‘Wat moeten we dan doen in de vakantie?’ roept Aram.
‘Voetballen, knutselen, spelletjes spelen, lezen, boswandelingen maken met Huub…’
Diens wenkbrauwen schieten omhoog en hij kijkt ineens weer hoopvol.
‘Ja, ik ga een beetje met die stomme hond wandelen,’ zegt Aram minachtend.
‘Huub is helemaal geen stomme hond,’ roept Hugo verontwaardigd. ‘Jij bent zelf stom.’
Hij zegt tegen Huub: ‘Gaat-ie mee?’ en hij moet hardop lachen als Huub als een speer uit zijn mand schiet en al in de gang is nog voordat hijzelf is opgestaan.
Hugo keurt Aram geen blik meer waardig. Dit is dus echt de laatste keer geweest dat hij hem ergens bij probeert te helpen. Want wie zijn schuld het ook is dat ze niet rijk zijn, het is in ieder geval zeker niet de schuld van Huub.