Het was zaterdagochtend 9 uur maar het leek wel avond, zo donker was het. Grote boze wolken raasden langs de groengrijze lucht en smeten van alles naar beneden: regen, donder en bliksem. De tv stond aan en Milo zat op de bank. Een schemerlamp wierp een grote ronde vlek van licht op de muur. Het gordijn achter Milo bewoog, want deze stormwind liet zich niet buitensluiten en drong binnen door de gaatjes van het bovenlicht, jammerend als een spook.
De bomen in de tuin bogen diep voor de stormwind, takken kraakten en losse bladeren stoven op en wervelden als gekken in het rond.
‘Het is potverdrie nog zómer,’ zei Milo’s moeder, die met een kop thee uit de keuken kwam. ‘Moet je dat zíén. Zullen we naar het strand gaan? Uitwaaien?’
Voordat Milo kon antwoorden kwam zijn vader binnen en zei opgewekt: ‘Weet je waar dit echt een weekend voor is?’
Milo en zijn moeder zeiden in koor: ‘Een strandwandeling.’
‘En daarna warme chocolademelk met slagroom,’ voegde Milo er aan toe. ‘En dan een dvd kijken.’
Zijn vader lachte. ‘Nee, joh. Voor klussen in huis!’
‘Nee, hè!’ riep Milo. Want een klusweekend, dat was wel zo’n beetje het vervelendste dat hij kende.
Gemopper en gemok, gevloek en gezucht. Alles overhoop, overal stof en Milo mocht nergens over beslissen, niks doen en nergens aankomen.
‘Ik wil liever naar het strand,’ zei hij dus.
‘Ook niet als het over jouw kamer gaat? Ik dacht dat je die misschien wel een beetje wilde opstoeren.’
‘Opstoeren?’
‘Stoerder maken.’
‘Oké,’ zei Milo aarzelend. Hij dacht na. Was zijn kamer niet stoer? Moest zijn kamer stoer zijn? En wat was dan stoer aan een kamer?
‘Hoe dan?’ vroeg hij.
‘Nou, bijvoorbeeld kleur op de muur,’ zei zijn vader. ‘Bruin met blauw of zo.’
Bruin met blauw? Milo trok een gezicht. ‘Dat vind ik niet mooi.’
‘Hoezo niet mooi? Dat zijn echte jongenskleuren.’
‘Dat kan wel zijn,’ zei Milo, ‘maar ik vind dat niet mooi.’
‘Wat zou jij dan mooi vinden?’
Tja. Daar had hij nou nog nooit over nagedacht. Zijn kamer was wit. Altijd geweest. Waarom moest het ineens anders?
‘Kom op nou, Milo. Wat zou jij dan willen?’
‘Moet ik dat nou ineens binnen 1 seconde weten?’ zei Milo.
‘Je weet toch wel wat je een mooie kleur vindt?’
‘Wit,’ zei Milo stug.
‘Het is al wit,’ zei zijn vader.
‘Nou, dan zijn we snel klaar,’ zei Milo en hij lachte keihard.
‘Doe niet zo kinderachtig.’
‘Ga je eigen kamer dan schilderen.’
‘Wil je dan geen stoere jongenskamer?’
Wat was dat toch voor gezeur over stoer? Was wit dan soms een meisjeskleur? Nee toch? Roze, dát was voor meisjes.
Zijn vader legde hem een tijdschrift voor met daarin voorbeelden van jongenskamers. Twijfelend bladerde Milo er door heen. Best mooi allemaal, maar zo nétjes. Alles opgeruimd. Zo zag zijn kamer er nu niet uit en hij wist zeker dat een bruin met blauwe muur daar niks aan zou veranderen. En dan die rare posters van gebouwen en wolkenluchten en rechte vakken aan de muur. Welke jongen van 11 had nou zoiets op zijn kamer?
Aarzelend wees hij een kamer aan die een lichtgrijze muur had. Dat leek nog het meeste op wit en grijs was in ieder geval niet meisjesachtig.
‘Oké,’ zei zijn vader enthousiast. ‘Die doen we. Gaaf.’
‘We?’ vroeg Milo. ‘Mag ik dan schilderen?’
‘Nou…’
‘Weet je wat?’ zei Milo met een brede lach. Hij sprong op. ‘Mam en ik gaan stoer wandelen. En dan maak jij ondertussen lekker een stoere kamer voor mij.’