Nolan voelde de trommels diep in zijn buik, bijna eerder dan hij ze hoorde. Zijn hart bonkte net zo hard als de steeds wisselende ritmes, die zich mengden met het oplaaiende vuur, dat knetterde en loeide en dat de gezichten van de mensen die er in een kring omheen dansten rood liet opvlammen.
Harder en harder gingen de trommels. Kon het nog harder? Nolan dacht van niet. Hij wilde eigenlijk zijn handen over zijn oren leggen. Alles om hem heen bonkte nu, alsof hij binnen in zijn eigen razende hart stond.
‘Kijk,’ riep Nolans vader in zijn oor. Hij wees naar de horizon. Een vuurrode gloed liep uit en verspreidde zich. Vlammen lekten over de grens tussen aarde en lucht, alsof de hele aarde in brand stond.
Nu verscheen er een vorm in het rode licht, een ronding. Nog harder dreunden de drums, nog sneller en opzwepender. De mensen rond het vuur juichten en dansten met nieuwe energie rond en Nolan begon mee te springen op de maat van de trommels. Hij kon niet stil blijven staan terwijl alles om hem heen zo heftig in beweging was. Dat was onmogelijk.
Toen de rode bol helemaal was verschenen en net boven de horizon zweefde zwegen de drums als bij toverslag. Er viel een diepe stilte over het terrein, secondenlang. Toen riep een stem: ‘Dank aan Eostre omdat de zon is weergekeerd!’
‘Eostre’ brulde iedereen. Om hem heen klonken mensen hun stenen kroezen tegen elkaar. ‘Op Eostre!’ en opnieuw begonnen de drums en het gezang.
Nu hij stil stond merkte Nolan dat het best kil was, zo vroeg ’s morgens, ook al was het dan officieel voorjaar.
‘Eitje, Nolan?’
Zijn zusjes, Nuala en Neri, waren naast hem opgedoken met manden met beschilderde eieren en broodjes, gebakken in de vorm van hazen en kippen en lammetjes.
‘Doe mij maar warme chocolademelk,’ zei Nolan grimmig. Hij stopte zijn handen in zijn zakken.
‘Watje,’ lachte zijn vader.
‘Eitje, pap?’ vroeg Neri. Ze hield de mand op en Nolans vader koos een groen geverfd ei. Hij bukte en rolde het over een steen zodat de schil brak en zich eenvoudig liet verwijderen.
‘Kom op, Nolan,’ zei hij. ‘Neem een ei. Dat is traditie.’
Nolan zuchtte, deed een greep in Neri’s mand en haalde een oranje ei naar boven.
‘Waarom is dat eigenlijk?’ vroeg hij. ‘Die eieren.’
‘Je weet toch wat we vieren?’ antwoordde zijn vader verbaasd, terwijl hij nog een snelle uitval deed naar een broodje uit Nuala’s mand.
‘De terugkeer van de zon?’ zei Nolan aarzelend.
‘Ja. Licht. Het voorjaar. Nieuw leven. En eieren zijn al sinds mensenheugenis een symbool voor nieuw leven.’
‘Luuk eet geverfde eieren met Pasen,’ zei Nolan.
‘Dat is eigenlijk hetzelfde,’ zei zijn vader.
‘Luuk zegt dat wat wij doen heidens is.’
Zijn vader lachte. ‘Heidens! Dat klinkt wel heel dramatisch, maar het is wel zo. Maar weet je wat nou zo gek is? Eigenlijk viert Luuk met Pasen hetzelfde als wat wij nu vieren. Een feest van licht. Dat er nieuw leven komt. Omdat Jezus uit de dood is opgestaan. En dat niet alleen, met zijn dood en verrijzenis maakt hij zelfs eeuwig leven voor alle mensen mogelijk.’
‘Maar wij deden het het eerst.’
Nu lachte zijn vader nog harder. ‘Ja,’ zei hij. ‘De terugkeer van het nieuwe leven wordt natuurlijk al langer gevierd dan de verrijzenis van Jezus, want het christelijk geloof bestaat pas 2000 jaar, maar de mensen vieren al veel langer de terugkeer van het voorjaar, van nieuw leven.’
‘En Eostre?’
‘Ach,’ zei zijn vader. ‘Sommigen zeggen dat het een Germaanse godin van vruchtbaarheid is.’
‘Is dat dan niet waar?’
‘Ik weet het niet. Het kan ook gewoon een woord zijn dat ‘het oosten’ betekent. Want dat is waar de zon opgaat.’
‘Dus het is misschien allemaal onzin?’
‘Nou, onzin. Dat wil ik niet beweren. In het Engels heet Pasen Easter. En in het Duits Ostern. En er zijn beter bekende vruchtbaarheidsgodinnen dan Eostre. Ishtar, bijvoorbeeld. En Astarte. En die namen lijken toch wel verdacht veel op Eostre.’
Nolan hapte in zijn ei en dacht na.
De muziek begon weer. Vrolijke folk was het nu. Feestmuziek.
‘Kom op,’ zei Nolans vader. ‘We gaan wat warms te drinken halen. De zon mag dan terug zijn, erg warm is ze nog niet.’
‘Nee,’ zei Nolan verontwaardigd. ‘Dat zei ik toch al!’