De volgende ochtend verscheen Berend niet op school.
Edwin kon er niet mee zitten. Elke dag zonder die rotkop was een goeie dag.
Maar de dag daarna moest iedereen zich in de aula verzamelen. De rector had een mededeling over Berend Walsing. Edwin moest even nadenken voordat hij zich herinnerde dat Berend Walsing Berend Botje was.Berend was verdwenen. Niemand wist waar hij was. Hij was afgelopen maandag voor het laatst gezien toen hij na school naar huis fietste. Zijn fiets was bij de speeltuin gevonden met gebroken spaken en een slag in het voorwiel. Er zouden politiemensen vragen komen stellen en iedereen die wist waar Berend zou kunnen zijn moest zich melden.
Edwin hield zijn mond. Allicht. Hij had toch zeker geen idee waar die slome uithing?
Er begon een angstig opgewonden stemming op school rond te zoemen en het ging ineens allemaal alleen nog maar over Berend. Waar zou hij zijn? Zou er iets met hem gebeurd zijn? Een ongeluk? Was hij ontvoerd? Of weggelopen?
Als Edwin een grapje maakte over Berend lachte niemand meer en Edwin had ontzettend de balen dat dat lulletje rozewater ineens zo belangrijk was. Wat een aanstellerij allemaal. Als Berend straks ineens weer opdook dan zou Edwin hem wel eens stevig inpeperen dat hij niet van dit soort aandachttrekkerij gediend was.
Maar Berend dook niet op. Donderdag niet. Vrijdag niet. En in het weekend berichtte de krant over zijn verdwijning en op teletekst verscheen ‘Twaalfjarige jongen spoorloos.’
Op maandag was er iets veranderd. Waar Edwin ook binnenkwam – de klas, de mediatheek, de aula – werd het ineens stil. De vierdeklassers sloten hem buiten, de meisjes wierpen hem vuile blikken toe, en ‘s middags verscheen er een politieman die verzocht met Edwin te mogen spreken in het bijzijn van zijn ouders.
Natuurlijk kon hij de politie niks nuttigs vertellen. Ja, hij had Berend ‘s middags na school gezien, toen hij naar huis fietste. Nee, hij wist niet waar Berend nu was. Nee, hij had geen ruzie met Berend. Dat blauwe oog? Dat had hier niks mee te maken.
De volgende dag fietste hij door de oktoberstorm naar huis, langs het speeltuintje waar hij Berend een week geleden voor het laatst gezien had. Er was niks te zien. De fiets was weg en de wind was de enige die in de speeltuin speelde. De schommels piepten en knarsten aan hun kettingen, de houten carrousel kreunde, en tussen de vuilnisbak en de boom zat Berend, precies zoals hij hem vorige week had achtergelaten, in elkaar gedoken, met zijn handen beschermend op zijn hoofd.
Edwin knipperde met zijn ogen en viel bijna van zijn fiets, maar toen hij weer keek was Berend er al vandoor.
‘Ik heb jou door, kloothommel,’ brulde Edwin tegen de wind in. ‘Je bént helemaal niet verdwenen. Je doet dit alleen maar om mij in de problemen te brengen.’
Er kwam geen antwoord, alleen een paar losse flarden van een liedje, die verwaaiden in de wind.
Berend Botje
ging uit varen
Edwin sprong op zijn fiets en reed als een gek naar huis, achtervolgd door een lied dat de wind maar in zijn oren bleef blazen.
Noooooit kwam Berend Botje weerom.
De volgende dag op school vertelde Edwin aan iedereen die het maar horen wilde dat Berend de boel voor de gek hield. Dat hij helemaal niet verdwenen was.
‘s Middags kon hij zich wel voor zijn kop slaan dat hij zijn mond niet gehouden had, want de schoolleiding lichtte de politie in en Edwin zat tot zeven uur op het politiebureau om voor de tiende keer te vertellen waar hij Berend dan precies gezien had, hoe hij er uit zag, wat hij gezegd had, en toen voor de elfde keer. De ouders van Berend kwamen langs, zijn vader met een strakke kaak, zijn moeder met rimpelige rode ogen. Ze wilden ook van Edwin horen wat Berend gezegd had en hoe hij er uit zag, maar Edwin kon niet veel meer zeggen dan ‘niks’ en ‘gewóón’, en de ouders van Berend dropen met gebogen schouders af en de politieman die er bij was keek met een vreemde blik in zijn ogen naar Edwin.
‘Hij ís niet vermist,’ riep Edwin hen na. ‘Ik heb hem gezien. Hij doet het om mij te klieren.’
wordt vervolgd