Arnon Grunberg. Schrijver. Grote schrijver. In de voetsporen van de allergrootste schrijver. Gerard Reve. Arnon Grunberg. Televisiepresentator. Slechte televisiepresentator. Geen voetsporen. A.U.B. Arnon Grunberg. Filosoof. Ware filosoof? Of een van zijn befaamde maskerades? Ik besloot het hem te vragen. Op de Dag van de Filosofie. Troy Titane. Interviewer. Fantastische interviewer. Of niet. Oordeelt U zelf.
De jaarlijkse Dag van de Filosofie. Dit keer in het Tilburgse Textielmuseum. Een achterhoedegevecht tussen Übermenschen die de gecumuleerde dynamiek van de gemiddelde mens onderschatten – het gribus, het SBS 6-publiek, lemmingen op weg naar de ondergang. En dat alles met de retoriek van een assertieve voorhoede. Aandoenlijk dus. En daardoor amusant. Het pessimisme van Ad Verbrugge. Het dronken gelal van Rudy Kousbroek. Het zelfreinigend karakter van de techniek. Worstelen met het recht op geluk. Een idée fixe? Ach… En opnieuw de constatering: vrouwen maken van elk onderwerp een gezellig gekeuvel. Leve de hormonen! En Arnon Grunberg! Speciaal voor deze dag schreef hij een éénakter. Het Hogere. En speelde die. Matig. Stuk en spel. Ik sprak hem na afloop. Op een rustig plekje. In de fabriekshal. Tussen de weefspoelen. Taperecorder binnen handbereik. Gelukkig. Dus. Hoe filosofisch is Arnon Grunberg?
TT: Je schreef het essay voor de Maand van de Filosofie. Verrassend…
AG: Filosoof. Beoefenaar der filosofie. Maar ook een gerecht. Vlees en aardappelen in afwisselende laagjes. In een schotel gebakken.
TT: Met andere woorden…
AG: Ik ben een filosoof. Een culinair filosoof.
TT: Credo quia absurdum…
AG: Voor de indeling van levende wezens hanteert men verschillende taxonomische criteria.
TT: Beledigd?
AG: Nee. Dialectiek is essentieel om te komen tot wijsgerig denken.
TT: Socrates…
AG: De dialectiek stamt van Zeno van Elea.
TT: Je bent goed op de hoogte…
AG: Dialectiek leidt tot kennis van de ideeën. Het gaat om de precieze onderscheiding van de begrippen.
TT: Vanwaar dan het adjectief culinair?
AG: Ik hou van lekker eten.
TT: Ik eet, dus ik ben…
AG: Nu maak je het jezelf te gemakkelijk.
TT: Want?
AG: Descartes was een asceet.
TT: Dus?
AG: Descartes twijfelde aan het bestaan van zijn lichaam. Een allusie op ‘Cogito, ergo sum’ is in deze context misplaatst.
TT: De zintuigen kunnen ons dus bedriegen. Toch noem je jezelf een culinair filosoof…
AG: Juist daarom.
TT: Staan tussen de voorstelling en de wil niet de ideeën?
AG: De ideeënwereld is het hoogste wat er bestaat. Ook voedsel is een afspiegeling uit de ideeënwereld.
TT: En honger?
AG: Honger bestaat niet. Honger is een immanente beoordeling die duidt op innerlijke tegenstrijdigheden.
TT: Afrika…
AG: Een abstractie die grotendeels in onze gedachten bestaat.
TT: Het existentialisme spreekt je blijkbaar niet aan…
AG: Ik ben een culinair filosoof.
TT: In Tilburg eten ze graag een broodje varkenszaad. Lauwwarm. Met rode sliertjes.
AG: Een afspiegeling uit de Tilburgse ideeënwereld.
TT: Kruikenzeikers…
AG: De werkelijkheid is zoals die is. Ook in Tilburg.
TT: Dus?
AG: Dus niks.
TT: Je lijkt niet onder de indruk van deze stad…
AG: Ik ben niet snel onder de induk.
TT: Proef ik daar invloeden van de Marburger School?
AG: Ik ken jouw gustatieve werkelijkheid niet.
TT: Niet te flauw.
AG: Ik meen het.
TT: Ik ook.
AG: De Marburger School was een invloedrijke richting binnen het neokantisme. Meer niet.
TT: Medunkt…
AG: Ik ben geen liefhebber van Kant.
TT: Want?
AG: Volgens Kant is tijd geen abstractie van de ervaring…
TT: …maar voorwaarde voor de mógelijkheid van ervaring.
AG: Precies. Te simpel.
TT: Ben ik met je eens.
AG: Dialectiek leidt tot werkelijk inzicht.
TT: Mits goed doorbakken…
AG: Well done.
TT: Plus een gefruit lente-uitje?
AG: Vooruit dan.
TT: Eén?
AG: Twee.
TT: Drie.
AG: Vier.
TT: Vijf.
AG: Zes.
TT: Zeven.
AG: Acht.
TT: Negen.
AG: Tien.
TT: Wie niet weg is…
AG: is gezien.
TT: Iene…
AG: Miene…
TT: Mutte…
AG: Tien pond…
TT: Kutten.
AG: Lullen.
TT: Tieten.
AG: Billen.
TT: Wormen.
AG: Wormen?
TT: Wormen.
AG: Bah.
TT: Ah.
AG: La.
TT: Si.
AG: Do.
TT: Re.
AG: Mi.
TT: Fa.
AG: Sol.
TT: La.
AG: Bah.
TT: Wormen.
AG: Wassen.
TT: Waar?
AG: Daar!
TT: Raar!
AG: Maar waar.
TT: En naar.
AG: Da’s waar.
TT: Aar.
AG: Blaar.
TT: Gitaar.
AG: Snaar.
TT: Quaar.
AG: Zlaar.
TT: Vraarrr.
AG: Rrrrrrrr.
TT: Brrrrrrr.
AG: Koud?
TT: Stout.
AG: Mag niet.
TT: Mag wel.
AG: Nietes.
TT: Welles.
AG: Nietes.
TT: Welles.
AG: Nietes.
TT: Pietes.
AG: Pattes.
TT: Poetes.
AG: Genoeg.
TT: Genoeg.